View allAll Photos Tagged Logement
Zuidas | Gustav Mahlerlaan
Financial office & residential towers.
Arch. AWG Architecten and de Architekten Cie. (Dietrick Boecker)
2006-09.
Aardbeving in Maastricht op 2/3-6-1756. Oprechte Haerlemsche Courant van 10-6-1756: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011224442:mpeg21:a0003
De Koning van Zweden logeert incognito, onder de naam Baron Wreed van Spa, in Logement "den Helm" in Maastricht. Oprechte Haerlemsche Courant 12-8-1780: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010800690:mpeg21:a0003
's Hertogenbossche Courant van 15-8-1780: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010064868:mpeg21:a0008
rhclimburgpubliek.hosting.deventit.net/detail.php?nav_id=...
rhclimburgpubliek.hosting.deventit.net/detail.php?nav_id=...
rhclimburgpubliek.hosting.deventit.net/detail.php?nav_id=...
rhclimburgpubliek.hosting.deventit.net/detail.php?nav_id=...
rhclimburgpubliek.hosting.deventit.net/detail.php?nav_id=...
Logement "den Helm" in Maastricht. Nederlandsche Staatscourant van 8-12-1815, 23-3-1816:
resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:000023263:mpeg21:a0012
resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010052237:mpeg21:a0020
Logement den Helm op het Vrijthof. L'éclaireur : journal politique, commercial et littéraire de Maestricht van 24-8-1828: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:000011181:mpeg21:a0012
Belangrijke veiling door de koninklyke Notarissen Van der Houven, Helgers en Van Halen, in het Logement "den Helm" in Maastricht. Journal de la province de Limbourg van 28-1-1816, 26-3-1816, 30-3-1816:
resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010043599:mpeg21:a0008
resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010043648:mpeg21:a0007
resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010043652:mpeg21:a0006
Savoir: Désignation des Biens dont la vente aura lieu mardi 10 décembre:
1. Une belle et spacieuse maison, nommée Le Cerf (désignée sous n. 1 au profit du sieur Pierre Fey de Maestricht), sise à la Place d'Armes, à Maestricht, avec un beau Quartier de derière, ayant une entrée particulière dans la ruelle dite Staatestraatje, tenant d'une part au sieur Slaaf, et de l'autre à Mde la veuve Stouppan, présentement occupée par le sieur Mailliard.
Dit hoekhuis, Kad. A 592, was in 1842 eigendom van de wed. Jan Frans Slaaf, rentenierster. Het derde huis vanaf de hoek, Kad. A 594, was toen van de wed. geb. Chartre Stoupan, pasteibakster.
Balthazar Stoupan, geb. Luik, ovl. Maastricht 7-12-1843, oud 49 jaar, zoon van Jacobus (Petit) Stoupan en Elisabeth Chatray, geb. Maastricht, ovl. Maastricht 14-7-1844, oud 84 jaar:
www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
2. Une belle et vaste maison, nommée Le Casque et servant d'hôtel, sise à la dite Place-d'Armes, avec remise et écurie, ayant une issue par une porte-cochèré dans la ruelle du Héaume, joignant dún côté la sieur Lebens, et de l'autre ladite ruelle, présentement occupée par le sieur Bonjour. Journal de la province de Limbourg van 21-11-1816 en 8-12-1816:
resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010043849:mpeg21:p004
resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010043864:mpeg21:a0010
J. Bergmans et sa femme demeurant rue du Casque ou Helmstraatje 1014. Journal de la province de Limbourg van 18-5-1816: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010043693:mpeg21:a0008
Logé au Casque, Maestricht. Journal de la province de Limbourg van 31-8-1817: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010044544:mpeg21:a0008
L'Hôtel du Casque in Maastricht.
Journal de la province de Limbourg van 21-8-1827: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010046723:mpeg21:a0011
L'éclaireur politique: journal de la province du Limbourg van 6-4-1830: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010052653:mpeg21:a0012
In 1842 was logementouder Jan Joseph Bonjour eigenaar van het perceel aan het Vrijthof, hoek Helmstraat, Kad. A 607 (www.hisgis.nl).
De eerste buur was banketbakker Jan Jacob Fraipont, Kad. A 606, en de volgende buur was toen rentenierster Theresia vrijvrouwe Dehollhausen, Kad. A 605; zij was ook de eigenaar van de panden Kad. A 601 en A 600 (www.hisgis.nl).
Zij is Maria Theresia Josepha de Holthausen, geb. Echt, ovl. Maastricht 2-2-1837, oud 87 jaar, dochter van Joannes Hattardus de Holthausen en Maria Josepha van Hove: www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
Jan Jacob Fraipont is vermoedelijk Joannes Jacobus Godefridus Fraipont, geb. Thimister (België) 2-3-1801, ovl. Maastricht 2-7-1849, oud 48 jaar, zoon van Bartholomeus Franciscus Josephus Fraipont en Maria Ida Simens, man van Joanna Ida van den Eertwegh, geb. Heijthuisen 1-7-1799, dochter van Arnoldus Leonardus van den Eertwegh en Maria Magdalena Schoufs:
www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
Jean Joseph Bonjour, geb. Den Haag, ovl. Maastricht 19-8-1861, oud 84 jaar, zoon van David Bonjour en Maria Lahaye, man van Maria Corneille Caldis (ook Caldies), geb. Maastricht, ovl. Maastricht 10-1-1865, oud 83 jaar, dochter van Guillaume Caldies en Marie Mechtilde Janssen:
www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
Chez M. Bonjour, hôtel du Casque, Place-d'armes. Journal de la province de Limbourg van 3-12-1823: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010041845:mpeg21:a0013
Hôtel Du Casque overgenomen door Aloïs Bonn. Opregte Haarlemsche Courant van 23-4-1846: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010521837:mpeg21:p004
Nieuwe Rotterdamsche Courant van 11-5-1851: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:000019969:mpeg21:a0012
Aloys Bonn, geb. Aken (Duitsland), ovl. Maastricht 22-6-1870, oud 51 jaar, zoon van Joseph Bonn en Elisabeth Nellessen, man van Dorothea Hubertina Heintze, geb. Aken, ovl. Maastricht 27-11-1902, oud 81 jaar, dochter van Johann Gottlieb Heintze Cornelia Canisius:
www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
"Op het Vrijthof". Venloosch Weekblad van 12-7-1879: resolver.kb.nl/resolve?urn=MMGAVL01:000002895:mpeg21:a0002
Publieke verkoping van het buitengoed "de Torentjes", aan het kanaal te St. Pieter, vlakbij de kerk, Kad. B 474, 477, 810 en 1257, in het Koffiehuis Kayser aan het Vrijthof. Venloosch Weekblad van 30-10-1886: resolver.kb.nl/resolve?urn=MMGAVL01:000000541:mpeg21:a0043
Oskar Michael Kayser, geb. Aken (Duitsland), ovl. Maastricht 30-8-1909, oud 56 jaar, zoon van Franz Kayser en Johanna Salzbourg, man van Maria Constancia Moons:
www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
Aanbesteding in Koffiehuis Du Casque. Nederlandsche Staatscourant van 18-4-1895: resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000153035:mpeg21:a0018
Drankvergunning van Everhardus Petrus Beerman (Vrijthof 52), met inlevering van de vergunningen van Oscar Michel Kayser (Vrijthof 52) en Carl Brall (W. Brugstraat 28). Nederlandsche Staatscourant van 19-5-1908: resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000175026:mpeg21:p005
Restaurant Du Casque "Oscar Kayser" van E.P. Beerman, Vrijthof 52. De Maasbode van 7-6-1908: resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB04:000188988:mpeg21:a0082
E.P. Beerman mocht het wapen dragen van Z.K.H. de Prins. Limburgsch Dagblad van 21-4-1922: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010933655:mpeg21:a0092
Heropening van Restaurant Du Casque van P. Gips, voorheen van E.P. Beerman. Ingang Vrijthof 52, ingang Helmstraat. Limburger Koerier van 18-1-1929, 18-5-1929:
resolver.kb.nl/resolve?urn=KBDDD02:000197070:mpeg21:a0051
resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010348574:mpeg21:a0309
Aanbesteding nieuwbouw Du Casque. De bouw werd door de NV Heinekens Bierbrouwerij te Rotterdam gegund aan aannemer Bronswaer, tegen een bouwsom van f. 278.485. De Tijd van 10-12-1931: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010534028:mpeg21:a0249
De Zuid-Willemsvaart van 29-12-1931: resolver.kb.nl/resolve?urn=MMRHCE01:000042453:mpeg21:a0026
Opening van Du Casque aan het Vrijthof. Limburgsch Dagblad van 5-8-1932: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010930251:mpeg21:a0141
Hotel Du Casque: cultureelerfgoed.nl/monumenten/506726
Canada-bomen te koop bij De Ceuleneer-Bosch, Vrijthof 785 Maastricht. Journal de la province de Limbourg van 2-3-1816: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010043628:mpeg21:a0007
Zij is Maria Christina Bosch, geb. Maastricht, ovl. Maastricht 14-3-1833, oud 82 jaar, dochter van Pieter Bosch
en Anna Maria Lahau, echtgenote van Franciscus (ook
Pierre François) De Ceuleneer, tabaksfabrikant, geb. Maastricht, ovl. Maastricht 31-5-1816, oud 72 jaar, zoon van Christianus Deceuleneer en Maria Wailte:
www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
Hun zoon Joseph De Ceuleneer, ovl. Maastricht, Vrijthof, 23-6-1822, oud 39 jaar. Journal de la province de Limbourg van 27-6-1822: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010045736:mpeg21:a0008
Hun dochter Catherine Deceuleneer, geb. Maastricht 1-4-1784, tr. Maastricht 18-4-1803 Antoine François Joseph Defays, Rechtsgeleerde, geb. Luik 24-10-1773, zoon van Philippe Gaspar Antoine Defays, rentenier, en Françoise Ernestine Blistain:
www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
Hun dochter Anna Deceuleneer, geb. Maastricht 12-8-1780, tr. Maastricht 24-4-1822 Achille Taiée, hoedenmaker, geb. Versailles (Frankrijk) 6-4-1796, zoon van Pieter Lodewijk Casimir Taiée en Maria Theresia Creveldin:
www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
Gras te koop te Proostenweerd te Mechelen. Journal de la province de Limbourg van 11-6-1822: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010045722:mpeg21:a0013
Mej. Taiée-De Ceuleneer, de Wed. Defays-De Ceuleneer (wonende te Luik) en Pieter de Ceuleneer (wonende te Stevordt). Journal de la province de Limbourg van 19-1-1825: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010045918:mpeg21:a0007
Op hun verzoek worden de panden Vrijthof 785 en 786 te koop aangeboden: een voor weinig jaren opgebouwd ruim, prachtig Hotel, met koetshuis, stal, tuin, achterkwartier en meer andere gebouwen, gelegen te Maastricht op het Vrijthof n. 785, bewoond door Jonkheer De Brouckere en andere.
Een dito Hotel, gelegen naast het voorgaande, met stal, tuin en verder toebehoor n. 786, bewoond door den heere Generaal-Majoor provincialen Kommandant.
Journal de la province de Limbourg van 14-9-1825: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010046117:mpeg21:a0010
Karel Maria Joseph Ghislain de Brouckère, 1 ste Luitenant, geb. Brugge (België) 18-1-1796, tr. Maastricht 2-9-1819
Maria Gertrudis Visschers, geb. Maastricht 8-9-1798: www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
Vrijthof 46-47:
cultureelerfgoed.nl/monumenten/27715
www.zichtopmaastricht.nl/tekst/onderwerpen/generaalshuis
discoverlimburg.nl/theater-aan-het-vrijthof-maastricht/
maastrichtvestingstad.nl/downloads/vesting-visie/Visie_Mv...
Burger Corbeau op het Vrythof biedt het familielandgoed "Vaashartelt" bij Meerrsen te koop aan. Rotterdamse Courant van 7-8-1802: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010122039:mpeg21:a0019
Gaspar Corbeau:
www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
Maria Sophia Elisabeth Corbeau, ovl. Maastricht 4-10-1837, oud 91 jaar, dochter van Godefridus Corbeau en Maria Theresia Stas:
www.archieven.nl/mi/1540/?mivast=1540&miadt=38&mi...
Geweermaker Godefroy Corbeau.
Geweermaker François de la Haye, Vrijthof 30:
www.rhcl.nl/nl/ontdekken/blog-overzicht/overlast-van-indu...
Veiling van het capitale Huis, Stal en Hof van wylen Generaal-Majoor Graaf van Byland, staande op het Vrijthof. Amsterdamse Courant van 27-10-1789: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010716124:mpeg21:a0009
Frederik Christoffel Willem Lodewijk Graaf van Bylandt, Vrijheer van Oy, Persingen en Marienweerd, Generaal-Majoor Infanterie, Kolonel en Chef van een Regiment Voetvolk in dienst van den Staat der Vereenigde Nederlanden, Lid der Ridderschap des Ampts tusschen Maas en Waal &C. &C., geb. Nijmegen 20-8-1719, ovl. Marienweerd, naby Gorinchem 29-8-1789, weduwnaar van Maria Johanna Munter (1721-1768), zoon van Albrecht Otto Roeleman van Bylandt (1688-1768) en Anna Constatia van Sevenaer (1703-1747):
www.landgoedvrienden.nl/wp-content/uploads/2015/06/Marien...
Ommelander Courant van 8-9-1789: resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010214190:mpeg21:a0011
© Tous Droits Réservés
Architecture Nancy //
Beaudouin Architectes
www.beaudouin-architectes.fr/2012/11/logements-quartier-d...
le Logement Collectif* dans tous ses états..Histoire & Mémoire de l'Habitat / Archives ANRU / Rétro Banlieue / Renouvellement Urbain / Urbanisme CO-OP CITY Le projet a été parrainé et construit par la United Housing Foundation, une organisation créée en 1951 par Abraham Kazan et l'Amalgamated Clothing ..Abraham E. Kazan est considéré comme le père du logement coopératif américain .Né en 1889. En grandissant comme témoin oculaire de conditions de logement épouvantables, Kazan croyait que le logement était un obstacle vital pour la personne moyenne. Le problème, selon lui,.était plus prononcé en milieu urbain. Un grand nombre de personnes vivaient dans les villes, soit pour travailler plus près, soit pour partager l’espace avec des multitudes de personnes qui contribueraient au loyer mensuel. @ CO OP CITY NYC social housing grand ensemble HLM du BRONX patrimoine de la NYCHA @ 15,372 lgts @Co-op City (abréviation de Cooperative City) est un ensemble d’habitation coopérative situé dans la partie nord-est de l’arrondissement du Bronx à New York. Elle est délimitée par l’Interstate 95 au sud-ouest, à l’ouest et au nord et par la promenade de la rivière Hutchinson à l’est et au sud-est, et se trouve en partie dans les quartiers de Baychester et d’Eastchester. Avec 43 752 résidents au recensement des États-Unis de 2010[2], c’est la plus grande coopérative d’habitation au monde.] Il se trouve dans le district 12 du conseil municipal de New York.
Le mouvement et les principes coopératifs sont hérités de la ville anglaise de Rochdale, dans le Grand Manchester, en Angleterre, où les pionniers de Rochdale ont élaboré les principes de coopération de Rochdale en 1844; ces principes sont suivis par des coopératives partout dans le monde.
Co-op City était autrefois un marais avant d’être occupé par un parc d’attractions appelé Freedomland U.S.A. de 1960 à 1964. La construction a commencé en 1966 et les premiers résidents ont déménagé deux ans plus tard, mais le projet n’a été achevé qu’en 1973. La construction de la communauté a été parrainée par la United Housing Foundation et financée par un prêt hypothécaire de la New York State Housing Finance Agency.La collectivité fait partie du Bronx Community District 10 et son code postal est 10475. Les attractions à proximité comprennent Pelham Bay Park, Orchard Beach et City Island. En comparaison, le nombre d’unités dans d’autres complexes notables mais plus petits comprend 12 271 à Parkchester, également dans le Bronx; 11 250 à Stuyvesant Town-Peter Cooper Village; 5 860 au village Rochdale à Queens, qui a été développé par la même équipe que Co-op City; 4 605 à LeFrak City; et 3 142 aux Queensbridge Houses, le plus grand ensemble de logements sociaux de la ville. Co-op City est également considéré comme le plus grand complexe d’appartements aux États-Unis, bien qu’aucune source faisant autorité ne semble tenir des dossiers sur le sujet. En dehors des États-Unis, cependant, Co-op est une petite pomme de terre par rapport à des projets comme Marzahn, un complexe de 59646 unités construit par le gouvernement est-allemand à Berlin. Alors que la couverture médiatique de Co-op City se concentrait initialement sur son esthétique, le plus grand problème existentiel du développement s’est avéré être financier. Au milieu des années 1970, elle a été au bord de la forclusion de l’État. Les dépassements de coûts, attribuables en partie à des travaux de construction de mauvaise qualité, ont entraîné des augmentations substantielles des frais mensuels pour les résidents, connus officiellement sous le nom de « coopérateurs ». En réponse, ils sont devenus des coopérateurs non coopératifs, d’abord le dépôt de plainte contre la United Housing Foundation, mais perdre à la Cour suprême des États-Unis et ensuite d’instituer une grève des loyers qui a duré 13 mois. À l’été 1976, une solution a été trouvée pour mettre fin à la grève. Essentiellement, toutes les parties ont fait marche arrière et les résidents ont acquis la responsabilité directe de superviser la Riverbay Corporation, l’entité juridique qui exploite la coopérative. (La United Housing Foundation, par contre, a cessé ses activités de développement.)
Au cours des années qui ont suivi, Co-op City a dû faire face à d’autres problèmes financiers et de gestion et les surmonter, mais le fait amusant est que, 45 ans après son achèvement, elle continue d’offrir des logements abordables à des milliers de familles dont la liste d’attente est longue et qui aimeraient s’y installer. Au moment de la construction de Co-op City dans les années 1960, on s’attendait à ce qu’un futur prolongement du métro le relie au reste de la ville de New York. En fait, le terminal de Pelham Bay Park de la ligne de métro 6 se trouve à moins d’un mille, bien que séparés par des autoroutes et des voies ferrées. Le prolongement du métro a été l’une des nombreuses victimes de la crise financière des années 1970 de la ville et demeure un rêve inachevé aujourd’hui, avec des autobus fournissant le seul service de transport en commun. Toutefois, le programme d’immobilisations actuel de la MTA comprend une nouvelle succursale de la ligne Metro-North New Haven qui utilise les rails Amtrak qui longent la limite sud-est de Co-op City. Quatre nouvelles stations, dont une à Co-op City, permettraient d’accéder à la station Penn de New York par le pont Hell Gate. Les résidents de la Ville coopérative devront attendre un peu plus longtemps, car cela ne sera pas mis en œuvre avant l’achèvement du projet d’accès côté est reliant le chemin de fer Long Island à la gare Grand Central, actuellement prévu pour 2022.
Contrairement à toutes les critiques effarantes que la Ville coopérative a suscitées, nous donnerons le dernier mot à l’un de ses résidents, qui a rédigé un hommage complet appelé « Ode à la Ville coopérative ». Découverte par Nina Wohl, étudiante diplômée de l’Université Columbia, pour sa thèse de maîtrise de 2016, voici la pièce dans son intégralité : « Ode to Co-op City » De toutes les routes il vient en vue ...Si toutes les raisons pour lesquelles les gens détestent New York pouvaient être résumées sous forme humaine, ce serait Charlie Rosen. C’est un juif communiste du Bronx, bruyant, bavard et violent. Il est également âgé de 34 ans, opérateur de linotype de métier, et il vit dans Co-Op City, qui est probablement le plus grand projet de logement au monde avec sa femme et ses deux enfants. En 1975, il a mené ses collègues locataires dans une grève monumentale des loyers. Après 13 mois, ils ont gagné l’honneur douteux de diriger eux-mêmes l’endroit et Charlie Rosen est devenu, en effet, le directeur d’une société de 500 millions de dollars.
C’était une tournure assez bizarre pour un marxiste engagé. Son deuxième jour au travail, les différents syndicats Co-Op City ont fait la grève et Rosen a dû traverser la ligne de piquetage. La grève s’est réglée assez facilement, mais c’était troublant. Puis, les entrepreneurs ont commencé à venir. La Co-Op City, vous devez comprendre, est le paradis des entrepreneurs. Il a des contrats gargantuesques pour à peu près tout : machines à laver, réparation de réfrigérateur, ongles, peinture, vous l’appelez. Un entrepreneur marchera sur des charbons chauds pour avoir la chance de desservir la Ville coopérative.
Un jour, Charlie Rosen et l’avocat des locataires, Herb Freedman, déjeunaient avec un entrepreneur qui, jusqu’alors, ne semblait pas aussi visqueux que ses collègues. C’était un déjeuner très agréable. Finalement, l’entrepreneur a dit : « D’accord Charlie, que pouvons-nous faire pour vous? Qu’aimez-vous faire? Que voulez-vous? »
« Des moutons », dit Charlie.
« J’aime baiser des moutons. »
« Moutons? »
« Des moutons, dit Charlie. Une fois que vous avez eu un mouton, vous ne voulez plus jamais une femme. »
Plusieurs jours plus tard, un camion s’est rendu au bâtiment administratif de la Co-Op City et a déchargé deux moutons. La plupart des employés trouvaient cela assez drôle, mais Charlie Rosen était furieux. « Le message était clair », a-t-il dit plus tard. « Tout ce que vous voulez, vous pouvez l’avoir. Vous voulez des moutons? D’accord. C’était vraiment dégoûtant. » Mais c’était aussi l’une des rares fois dans la longue lutte de Co-Op City contre l’État de New York, la ville de New York, les tribunaux, les banques et divers politiciens que Charlie Rosen avait été évincé. Il n’y a pas eu de retour intelligent à une paire de moutons. Ils ont été rapidement envoyés au zoo de Flushing Meadow. IL Y A UNE IDÉE FAUSSE COMMUNE SUR LES PROJETS DE LOGEMENT. Beaucoup de gens croient que le gouvernement construit des endroits comme Co-Op City simplement pour fournir des logements aux pauvres et aux personnes à revenu moyen. C’est une vue étroite. Des projets de logement sont construits, du moins en partie, pour garder les amis des politiciens heureux et prospères. Comme c’est dans la construction que se trouve l’argent réel, le gouvernement s’intéresse habituellement beaucoup plus aux projets de construction qu’à leur exécution. Nelson Rockefeller, lorsqu’il était gouverneur de New York, était particulièrement habile à satisfaire ses amis. Il ne se souciait pas s’ils étaient républicains ou démocrates tant qu’ils étaient ses amis quand il comptait. Dans le cas de Co-Op City, ses amis se sont avérés être un groupe de dirigeants syndicaux et de « spécialistes » du logement qui se sont appelés United Housing. Le marécage n’est que le début du symbolisme. Le projet est organisé le long de la côte septentrionale désolée du Bronx, un dernier arrêt pour les familles fuyant les horreurs réelles et imaginées du centre-ville. C’est un monument à couper le souffle à la morne de parpaings et de briques grises. Il éclate à travers le paysage - 35 tours et 6 blocs de maisons en rangée - une admission massive de l’échec urbain; si les vieux quartiers n’avaient pas été tués, il n’y aurait pas eu besoin de Co-Op City. Il y a 15 372 appartements. Il y a trois centres commerciaux. Il y a un « parc éducatif » moderne. Il y a un service de police, deux journaux et une centrale électrique. Il y a environ 60 000 habitants. Ils sont éclipsés par les tours et il est facile pour un étranger — comme un bureaucrate du logement — d’être induit en erreur en pensant qu’ils sont insignifiants. Mais au printemps 1976, ils étaient probablement la circonscription politique la plus sophistiquée des États-Unis. Au début, cependant, ils n’étaient que de pauvres ploucs. Ils étaient effrayés par ce qui se passait dans leurs quartiers et se demandaient quoi faire ensuite. Pour des gens comme Ben et Norma Cirlin, qui viennent de se marier, Co-Op City ressemblait à un rêve. Ben était chauffeur d’autobus scolaire au chômage; Norma était travailleuse sociale. Ils n’avaient pas l’argent pour acheter une maison. « Vous n’avez pas idée à quel point je voulais vivre dans un endroit nouveau, se souvient Ben. Toute ma vie, j’ai vécu dans des logements. Je voulais élever une famille dans un endroit où personne d’autre n’avait jamais vécu. » La Co-Op City était nouvelle et, plus important encore, bon marché. Comme il s’agissait techniquement d’une coopérative, les Cirlins ont dû « acheter » leur appartement de cinq pièces pour 2025 $. Cela ne semblait pas être un grand investissement pour une nouvelle maison. Le loyer mensuel annoncé — techniquement des frais d’entretien — n’était que de 23 $ par chambre. Il y avait une autre exigence : les Cirlins devaient prouver qu’ils étaient assez pauvres pour vivre dans la Co-Op City. Leur revenu annuel ne pourrait pas être plus de six à sept fois leur loyer annuel. (S’ils ont soudainement trouvé cela riche, ils pourraient rester dans Co-Op City mais devraient payer plus de loyer.) Ben Cirlin est un homme dodu, aux taches de rousseur, 34 ans, qui rayonne à la fois de gentillesse et d’une sorte de sincérité anxieuse. « Je n’ai jamais participé à quoi que ce soit avant la Co-Op City, a-t-il dit. Je me contentais de regarder la télévision. J’étais un conservateur. J’ai même voté pour Goldwater. Si vous m’aviez dit que je serais mêlé à tout cela, j’aurais dit que vous étiez fou. » Mais ça a commencé à changer avant même qu’il emménage dans son nouvel appartement. Ben était tellement excité qu’il allait voir son immeuble — le bâtiment 24 — être construit. Il a été achevé en 1971. À ce moment-là, le loyer atteignait 31,46 $ par chambre. Au début, ce n’était pas le loyer qui dérangeait Ben. C’était des graffitis. « Les enfants écrivaient sur les murs. C’étaient de nouveaux bâtiments et ils avaient déjà l’air merdiques. La direction ne faisait rien à ce sujet, alors le dimanche, je descendais avec une brosse et un seau pour nettoyer l’immeuble. Très vite, les gens ont commencé à me demander ce que je faisais et si j’avais besoin d’aide.« L’étape suivante consistait à organiser des activités pour que les enfants aient quelque chose de mieux à faire que d’écrire sur les murs. Nous avons rassemblé l’édifice et nous avons organisé des excursions pour les enfants. Bientôt, nous avons eu une association de construction et j’en étais le président. À cette époque, d’autres bâtiments s’organisaient aussi. »Les associations de construction ont commencé à passer du graffiti à d’autres questions. Et le problème émergent le plus important était le loyer. En 1973, les frais d’entretien étaient de 37,75 $ par chambre. En 1974, ils sont passés à 42,81 $. . et la direction prévoyait une autre augmentation en 1975. L’inflation et la mauvaise gestion ont fait grimper le coût de la gestion du projet. Mais le montant que les locataires pouvaient payer était, évidemment, limité. C’est pourquoi ils vivaient dans Co-Op City en premier lieu. Maintenant, ils étaient coincés et il n’y avait aucun soulagement en vue. En théorie, les loyers pouvaient continuer d’augmenter pour toujours [...]Au début de 1974, les associations de construction se sont réunies pour discuter de la situation. À cette réunion, le représentant du bâtiment 22 était un jeune homme, prématurément gris, qui n’avait jamais été actif dans les affaires communautaires auparavant. Quand il leva la main et commença à parler, les gens furent stupéfaits par son éloquence. Des années plus tard, beaucoup d’entre eux se souviendraient du moment précis, sinon des mots exacts. C’était un moment charnière. Il a fait comprendre aux gens, pour la première fois, qu’il était possible de riposter. « JE NE VOULAIS VRAIMENT PAS M’IMPLIQUER », a déclaré Charlie Rosen, qui essaie de donner l’impression qu’il était un témoin innocent lorsque la foudre a frappé. Cela fait partie de son charme marxiste. Il voudrait vous faire croire que n’importe qui aurait pu mener la grève des loyers de la Co-Op City. « Je crois fondamentalement que n’importe qui peut faire n’importe quoi. La différence des capacités intellectuelles entre les gens est minime. C’est comme un 18e pouce. Ce n’est même pas un nombre important de structures moléculaires dans votre cerveau. » Mais en même temps, il n’a pas vraiment fui la direction. Il a paraphrasé Mao : « Il y a un rôle pour les membres et un rôle pour le leadership et les deux sont des rôles nobles. On ne cherche pas à obtenir un leadership. Vous devenez le leader parce que vous avez quelque chose à apporter. Et c’est le peuple qui prend cette décision, pas vous. » Dans ce cas, la décision a été aussi bonne que prise dès que Charlie Rosen a ouvert la bouche. « Il était tout simplement dans une ligue différente de la nôtre », se souvient Ben Cirlin. « Un soir, il est arrivé avec une note de service de 30 pages montrant comment nous pouvions gagner une grève des loyers. Cela semblait incroyable. Je n’ai jamais pensé que cela pourrait se faire, mais il avait tout cela là. Des mois plus tard, j’ai regardé la note de service et il avait raison. Je me demandais où il avait appris à faire une telle chose. »
En fait, Charlie leur a dit où il avait appris à s’organiser. Il l’a appris chez lui, en grandissant. Ses parents étaient membres d’une génération remarquable de travailleurs pour qui l’apprentissage était une religion, et le marxisme était le complément politique de cette religion. Son père travaillait à la machine dans le commerce des aiguilles; sa mère fabriquait les franges des rideaux. Ils lui ont appris que la dignité et l’intelligence n’avaient rien à voir avec le statut économique. Il a grandi pendant la période McCarthy, a vu les amis de ses parents être mis sur la liste noire et a vécu avec la possibilité que le prochain coup à la porte pourrait être les fédéraux. Pendant un certain temps, il a voulu être danseur. Il a étudié la danse en Russie.Puis, au début des années 60, les Rosen sont devenus désenchantés par la rigidité des staliniens et « sont devenus chinois ». Lui et son frère aîné, Jake, sont devenus maoïstes et ont rejoint le parti travailliste progressiste. Charlie a travaillé sur le journal PL, Challenge, et a édité le magazine, PL. Mais c’était une période de folie sectaire et de myopie sur la gauche, et finalement il a abandonné. Il est devenu un socialiste indépendant, travaillant une machine à linotype au New York Post et actif dans son syndicat, que ses collègues ont appelé « The Commie ».La chose peut-être la plus étonnante à propos de la grève des loyers de la Co-Op City est que les locataires ont accepté le leadership de Charlie sans aucune hésitation. Il n’a jamais caché son passé. Il en a parlé facilement, mais personne ne semblait s’en soucier. « Cela m’a un peu dérangé au début », a dit Ben Cirlin. « Mais nous avons eu une discussion de quatre heures autour de la table de la salle à manger et je me suis senti mieux après cela. » Natalie Lange, chef de grève et ancienne organisatrice syndicale, a déclaré : « Lorsqu’il a prouvé son leadership, ils ont accepté sa politique. Je ne sais pas, peut-être que les gens acceptent les maoïstes plus facilement que les staliniens de nos jours. » Larry Dolnick, un autre leader des locataires : « Un jour, je suis allé à l’appartement de Charlie et j’ai vu tous ces livres de Mao et Lénine et ça m’a fait peur, mais on en a parlé et ça allait. Tant qu’il n’a pas essayé de me changer ou d’imposer sa politique à Co-Op City, je m’en fichais. » Mais, bien sûr, Charlie l’a fait. Son analyse de la lutte de la Co-Op City était complètement marxiste. Le véritable ennemi n’était pas la United Housing Foundation, ni même l’État de New York qui avait lancé les obligations pour construire Co-Op City. Les véritables ennemis étaient les banques qui détenaient les obligations. C’est là que l’argent du loyer a fini par aller, pour rembourser les détenteurs d’obligations. C’est dans cet esprit que Charlie a organisé les locataires. Les associations de construction existantes ont été renforcées et réorganisées pour la bataille à venir. En cas de grève, le Comité directeur des locataires percevrait les loyers dans les halls d’entrée de l’immeuble afin que les résidents les plus réticents voient leurs voisins faire la queue et soutenir physiquement l’action. Au printemps de 1975, on a appris que la prochaine augmentation du loyer, prévue pour juillet, serait énorme — 25 p. 100, ce qui porterait le total à 53,46 $ par chambre. En mai, le comité directeur a décidé de voir combien de personnes appuieraient une grève. Pendant les dix premiers jours du mois, les loyers ont été collectés dans les halls. La nuit dernière, les chefs de grève se sont réunis dans la salle communautaire du bâtiment 11 pour voir comment ils s’en étaient sortis. Charlie Rosen s’est assis avec une machine à additionner, comptabilisant les retours. C’était un glissement de terrain - environ 85% des locataires avaient coopéré. Les chèques ont été jetés dans des sacs à ordures en plastique qui allaient devenir un symbole de la grève et amenés au bureau du gouverneur Hugh Carey dans une démonstration de force. En juin, le processus a été répété et, cette fois, les chèques ont été déposés dans une banque jusqu’à ce que les dirigeants soient forcés de les remettre. Mais ni l’une ni l’autre de ces mesures n’a eu d’effets positifs. La nouvelle augmentation des loyers a été officiellement annoncée en juin. Elle entrerait en vigueur le 1 juillet, et la grève des loyers aussi. L’État de New York était maintenant confronté à un dilemme intéressant. Elle devra payer ses obligations en souffrance si elle ne parvient pas à convaincre les 50 000 récalcitrants de payer leur loyer. Comme il serait ridicule d’essayer d’expulser tant de gens, il faudrait trouver des moyens plus créatifs de briser la grève. La première était une injonction de la cour contre les dirigeants. Si elle était défiée, ils pourraient aller en prison. Elle a été défiée, et un procès de sept semaines a suivi. Chaque jour, le tribunal était rempli de locataires de la Ville Co-Op qui soutenaient leurs dirigeants. Chaque soir, les dirigeants ont fait circuler des dépliants signalant les événements de la journée. Les dirigeants avaient déjà établi un système de communication incroyable. Il y avait des presses à imprimer, un camion sonore omniprésent diffusant les dernières nouvelles et une ligne téléphonique 24 heures sur 24 répondant aux questions des locataires. Des dépliants ont été distribués à chacun des lobbies en quelques heures. Un jour, les dépliants pouvaient frapper chacun des 15372 appartements. D’ici quelques jours, ils pourraient rassembler 10000 personnes sur le Greenway au milieu du projet pour une réunion. Des réunions plus petites se tenaient continuellement dans chaque bâtiment, parfois à chaque étage. Environ 2000 personnes ont participé au déroulement de la grève et le moral était élevé. Chaque fois que l’État tentait un nouveau stratagème, les grévistes le transformaient à leur avantage. Lorsque l’État publia une liste des gens qui ne payaient pas leur loyer, les grévistes la qualifièrent de tableau d’honneur (et la vie devint moins agréable pour ceux qui ne figuraient pas sur la liste, en particulier le conseiller municipal local qui, jusqu’alors, avait affirmé qu’il soutenait la grève). Lorsqu’on a annoncé que les lumières seraient éteintes si la facture d’électricité du projet n’était pas payée, on a demandé aux locataires d’effectuer leur prochain chèque de loyer à Con Edison. Et, dans un remarquable étalage de force organisationnelle, des sacs à ordures remplis de chèques furent bientôt livrés au bureau du service public au centre-ville. Lorsque l’État a fermé les buanderies — un déménagement sérieux, puisque les locataires de la coopérative City n’ont pas le droit de laver ou de sécher —, un groupe de femmes du projet a apporté des planches à laver et des seaux (et des équipes de télévision) au bureau du commissaire au logement et a organisé un lavage. Des mois se sont écoulés. Le moral s’est maintenu. La décision du tribunal a été défavorable aux dirigeants et des amendes massives ont été imposées au Comité directeur et à ses membres. Mais les amendes n’ont pas été payées et les dirigeants ont fait face à la menace immédiate de prison et de ruine financière. De toute évidence, la tension montait. Depuis le début, toutes sortes de négociations se déroulaient dans les coulisses. Maintenant que 1975 est devenu 1976, les négociations se sont intensifiées. Comme Charlie Rosen l’avait prédit, les vrais adversaires étaient les banquiers, qui détenaient les obligations, et leurs avocats. Parfois, les négociations ont eu lieu dans les cabinets d’avocats du centre-ville chic, et Rosen deviendrait encore plus truculent que d’habitude. Il savait que les banquiers essayaient de l’intimider avec leur pouvoir, mais il a refusé de s’en remettre à eux. En fait, il est allé sur l’attaque. Après tout, il était aux commandes. Il détenait des millions de dollars de leur argent. Il criait, maudissait et se frottait le nez. Parfois, quand il voulait attirer l’attention d’un banquier, il criait : « Hé nègre! »
« Ils essaient de vous faire sentir comme de la merde, ces gars-là », a-t-il dit. « Pour eux, vous êtes de la merde. Pendant les pauses, ils parlaient de leurs putains de voiliers. Parfois, j’en avais marre de leur crier : « À qui tu crois parler. Je suis un putain de prince d’Israël ! Mon peuple écrivait de la poésie en Babylonie quand votre peuple était encore dans les arbres. Il mangeait des putains de bananes…
Après des mois, un règlement provisoire a finalement été conclu. C’était un règlement insensé, ridicule et bizarre : aucune augmentation de loyer. Le projet serait remis aux locataires pour voir s’ils pourraient mieux le gérer. Tout ce qu’ils avaient à faire était d’abandonner les sacs à ordures pleins de chèques et le procès serait abandonné, aussi. Le lundi 26 juillet 1976, un camion de location conduit par Ben Cirlin s’est arrêté au palais de justice du comté du Bronx. Les locataires de Co-Op City ont formé une chaîne humaine et déchargé des boîtes remplies de 101 933 chèques d’une valeur de plus de 20 millions de dollars. Les chèques avaient été cachés sous des lits, dans des placards et dans les maisons d’amis qui ne vivaient pas dans le projet. Ce soir-là, il y a eu un rassemblement sur le Greenway pour célébrer la victoire. Il y a eu une énorme ovation lorsque Charlie Rosen s’est approché du microphone et a dit : « Nous avons battu ces bâtards. » Un jour, juste après la prise de contrôle, Ben Cirlin entra dans les bureaux de l’administration, et Charlie Rosen lui remit une pile de matériel technique complexe. C’était au sujet des machines à laver. « Lisez-le, dit Rosen, et dites-moi ce que vous en pensez. » Ben a pris le truc dans une pièce et a essayé de le lire. Les mots et les chiffres ont commencé à nager devant lui. Il ne pouvait pas le faire. Il a essayé pendant cinq heures. « Charlie, je ne peux pas le faire », a-t-il dit, en retournant le matériel. « D’accord, » dit Charlie, en le remettant directement à Ben. « Merveilleux. Vous ne pouvez pas le faire. Maintenant, faites-le. » Ben connaissait bien les machines. Il avait déjà suivi un cours de réparation de téléviseur et maintenant, en étudiant une deuxième fois le matériel sur les machines à laver, il a commencé à le comprendre. Il finit par négocier un contrat pour des services de blanchisserie qui garantissait à la Co-Op City un minimum de 520000 $ de profits chaque année. Par la suite, il a négocié d’autres contrats concernant la machinerie. Charlie Rosen prouvait que vous n’aviez pas besoin de « professionnels » pour gérer un projet de logement. Il y avait Mady Weitz, qui avait tenu un magasin de cartes de vœux dans le West Bronx et était maintenant responsable des allocations d’appartements. Larry Dolnick, qui avait été un petit homme d’affaires, était maintenant président de Riverbay Corporation, qui est le nom officiel de Co-Op City. Plus important encore, Larry avait pris d’autres formes. « Au début de la grève, je n’avais pas beaucoup de contact avec les Noirs ou les Portoricains », a-t-il dit. (La ville Co-Op est composée à environ 85 % de Blancs, principalement juifs, et à 15 % de minorités.) Mais pendant la grève, il est devenu le « ministre des Affaires étrangères » de la Co-Op City, la personne qui traitait avec d’autres groupes de locataires autour de la ville, et ils étaient généralement noirs et portoricains. Il dirigeait maintenant la campagne d’Esther Smith pour le conseil municipal. Esther Smith est une femme noire et trésorière du conseil d’administration de la Co-Op City. Le nouvel esprit était contagieux. Rosen a été assiégé par des gens avec des idées sur la façon d’améliorer l’endroit. Même avant la prise de contrôle, un vieil immigrant russe était particulièrement persistant. Il s’appelait Israel Kushner. « La centrale électrique », dirait-il à Charlie en yiddish. « L’avenir est dans la centrale électrique. » « Oui, bien sûr », disait Charlie, et continuait son travail. Un jour, cependant, il s’est assis et a écouté ce qu’Israel Kushner avait à dire. La centrale de Co-Op City était une farce. Il a été construit pour fournir de l’électricité à faible coût pour le projet, mais il avait seulement été utilisé comme source de secours et comme centrale de chaudière. Kushner a parlé de ce qui pourrait être fait, et finalement une proposition a été élaborée pour utiliser la centrale électrique comme site expérimental pour transformer les déchets en électricité. La proposition est arrivée à Washington au moment où l’administration Carter commençait à parler de trouver des sources d’énergie de remplacement, et elle a été prise très au sérieux. Le fédéral a accepté de financer une étude de faisabilité de 800 000 $, mais il y avait un hic. Tout d’abord, la direction des locataires devait prouver qu’elle pouvait payer l’hypothèque de la Co-Op City. Ils ont dû prouver que l’endroit n’était pas en faillite — un exploit difficile, puisqu’il était en faillite. L’hypothèque était tout simplement un monstre, environ 400 millions de dollars. Au début, Rosen et les autres avaient parlé d’économiser des « millions » en gérant le projet plus efficacement. À la grande surprise de presque tout le monde, les locataires avaient prouvé qu’ils pouvaient gérer l’endroit plus efficacement. Ils avaient économisé des centaines de milliers de dollars, mais pas des millions. Les millions n’étaient tout simplement pas là pour être épargnés. Peu à peu, il est devenu évident qu’il faudrait augmenter les loyers [...] et à moins que l’État n’aide à couvrir les coûts, ils seraient des augmentations massives. Au printemps 1977, les gestionnaires des locataires ont commencé à jouer au chat et à la souris avec l’État, disant qu’ils n’allaient plus payer l’hypothèque. Ils ont dit qu’ils avaient besoin d’argent pour maintenir le projet, pour l’empêcher de s’effondrer physiquement. Ils ont osé l’État pour saisir (sachant très bien que personne — sauf eux — n’était assez fou pour vouloir venir et gérer l’endroit). Il était évident qu’une sorte de programme de renflouement avec des augmentations modérées des loyers était dans l’air, mais l’État s’est couvert et les négociations ont traîné, mais. La tension était énorme et le moral commençait à baisser. Le conseil d’administration continuait de se réunir chaque semaine, se battant pour rien. On a même essayé de se débarrasser de Charlie Rosen. La tentative était motivée par la jalousie et la petite politique, mais il reflétait un sentiment sincère dans la communauté que Rosen avait trahi Co-Op City. Le problème était qu’après la grève des loyers, la plupart des gens dans le projet considéraient Charlie comme quelque chose de proche d’un dieu. « Il était notre messie », dit une femme. « Je ne sais pas comment il peut dormir la nuit avec tous les faits et chiffres qui sont dans sa tête », a dit un autre. En fait, il ressemblait davantage à un rabbin. Tout le monde est venu lui parler de ses problèmes. Pour chaque Israël Kushner qui est venu à lui avec une centrale électrique, il y en avait mille qui voulaient juste une épaule pour pleurer, ou pour se plaindre d’un robinet qui fuit, ou juste pour passer le temps de la journée. Pendant la grève, il leur avait parlé. Pendant la grève, c’était son travail — on lui versait 15 000 $, son salaire au New York Post, pour diriger le comité de grève — de maintenir un moral élevé. Maintenant, il avait une société de 500 millions de dollars à gérer. Il y avait tellement de choses à apprendre, tellement de décisions à prendre. Il était plus un novice dans la gestion d’un projet de logement que Ben Cirlin était à négocier un contrat de blanchisserie. Il devait leur faire comprendre que les choses étaient différentes maintenant; il n’était plus le chef de grève; il était le propriétaire. Il a choisi — à la demande pressante de Herb Freedman, l’avocat des locataires, et d’autres — une méthode assez particulière pour faire passer ce point, et particulièrement particulière pour un marxiste. Il a décidé d’accepter un gros salaire. Il a démissionné du conseil d’administration et est devenu consultant au taux de 20 000 $ pendant six mois. C’était 40 000 $ par année. C’était environ 800 $ par semaine. La plupart des gens savaient que c’était beaucoup moins que ce qu’ils avaient payé au directeur lorsque la United Housing Foundation dirigeait Co-Op City, la plupart des gens pensaient que Charlie Rosen en valait la peine [...] mais quand même, ils étaient confus et blessés. Ils ont commencé à se demander s’il n’avait été là que pour l’argent depuis le début.
Pour sa part, Charlie avait un certain nombre d’explications sur les raisons pour lesquelles il a pris l’argent. Aucune d’entre elles n’était tout à fait convaincante. « Les gens respectent ce pour quoi ils paient. « Ils pensent que les affaires de Bloomingdale sont meilleures que celles d’Alexander », a-t-il déclaré. « Le salaire lui a donné de la crédibilité auprès des locataires et de l’État, a-t-il affirmé. « J’ai dû rompre avec le passé. Une grande hostilité envers moi à ce moment-là est qu’ils ont perdu leur ami. Est-ce que je savais que j’allais sacrifier mon appui? Oui. Est-ce que je l’ai fait exprès? Oui. Y avait-il une autre solution? Que Dieu bénisse quiconque en a une, je ne le sais pas. Si quelqu’un aurait pu apprendre ce que nous avions à apprendre et, en même temps, faire la merde politique, tenir la main [...] Il aurait été beaucoup plus facile de se contenter de prononcer des discours et d’embaucher quelques professionnels pour diriger l’endroit. » Il a craché le mot « professionnels ». Il était amer. Que les gens pensent qu’il les avait vendus [...] Mais ils l’ont fait. Le ressentiment était là, même au conseil d’administration. Et à la fin de juin 1977, alors que les négociations finales avec l’État atteignaient une phase cruciale, elles se sont répandues au grand jour. L’un des deux journaux de Co-Op City a été scandalisé d’apprendre que Charlie Rosen avait formé une société, entre autres. Il s’appelait Charles Rosen Management Consultants. Le journal a suggéré que Rosen pourrait se louer en tant que consultant à toute personne qui voulait faire des affaires avec Co-Op City et faire un paquet. On a laissé entendre qu’il cherchait un élément de l’étude fédérale sur les centrales électriques. Son comportement a été comparé à Richard Nixon. (Rosen a apporté un procès sur l’article.) Une réunion est convoquée. Le conseil d’administration l’interroge publiquement. Un rabbin, David Winter, fut importé pour aplanir les aspects moraux de la situation. Plus d’un millier de personnes se sont rassemblées à l’auditorium Dreiser par une nuit humide en juillet pour voir ce que Charlie Rosen avait à dire pour lui-même. Les questions, principalement périphériques et stupides, traîné pendant plusieurs heures, mais enfin Rosen a eu la chance de donner sa version des questions. Oui, il avait formé une société à des fins fiscales. Mais non, il ne pouvait représenter personne d’autre que Co-Op City. C’était écrit directement dans les documents de constitution en société. Il était également vrai qu’il était très intéressé par l’étude sur les centrales électriques. Il avait fait une proposition au conseil d’administration à ce sujet. Une fois les négociations avec l’État terminées et le problème d’hypothèque résolu, il voulait devenir le directeur local de l’étude fédérale, avec un salaire à temps partiel de 25000 $. Il a proposé que l’autre partie de son temps soit passée en tant que consultant à Co-Op City, à un salaire de 10000 $. Le total serait de 35 000 $, soit moins que ce qu’il gagnait à l’heure actuelle, et le gouvernement fédéral en paierait 25 000 $. Il avait toujours dit qu’il ne voulait pas gérer Co-Op City pour le reste de sa vie. C’était une façon de se retirer progressivement. Mais il était en colère et blessé que les gens de la communauté le soupçonnaient d’une escroquerie. Il ouvrit ses livres d’entreprise pour inspection et reçut une vive ovation. À ce moment-là, le rabbin Winter a posé la question à laquelle tout le monde dans la salle voulait une réponse : « Je ne pense pas qu’aucun d’entre nous croit vraiment que vous avez fait quelque chose de mal sur le plan juridique. Ma question sur votre comportement est morale et éthique. Je conviens que les gens devraient être payés ce qu’ils valent, mais vous avez dépassé les limites acceptées. Vous avez perverti toute la notion d’individu animé d’un esprit communautaire [...] » Malheureusement, Rosen n’a pas été autorisé à répondre. Larry Dolnick, qui présidait la réunion, a soudainement décidé qu’elle avait duré assez longtemps. Il n’y aurait plus de questions ou de déclarations. L’auditoire a gémi et Rosen a essayé de parler de toute façon, en vain. C’était inexplicable et frustrant [...] mais, d’une certaine façon, approprié. Peu importait si Charlie Rosen avait été motivé par la cupidité, ou par une étrange envie de gauche de s’immoler à des fins politiques plus élevées. En prenant l’argent, il avait — symboliquement — mis fin à la grève. Dans toute la communauté, l’esprit et la sophistication qui avaient rendu la ville Co-Op si spéciale pendant la grève étaient sur le déclin. C’était fini.
La grève a pris fin une semaine plus tard, le 14 juillet, lorsque Rosen est allé avant un rassemblement de masse sur le Greenway et a annoncé un règlement : l’État allait laisser tomber la menace de fermeture avant et, en fait, oublier les millions que Co-Op City devait; les locataires paieraient une augmentation de 20% loyer. L’annonce a été accueillie par des gémissements et des huées, mais il y avait peu de doute qu’elle serait acceptée. EN FIN DE COMPTE, NOUS ALLONS PERDRE », avait déclaré Rosen à un groupe d’étudiants en affaires urbaines quelques semaines plus tôt. « On ne peut pas gagner une lutte idéologique sans idéologie ». La plupart des participants au projet ne savaient pas vraiment ce qu’ils avaient accompli. Ils ne savaient pas qu’ils avaient fait un pied de nez à l’établissement financier de New York et s’en sont tirés. De telles victoires sont très rares. Rosen a prédit qu’avec la plupart des locataires à la dérive vers l’apathie, Co-Op City reculerait et deviendrait pas beaucoup différent que d’autres projets de logement. Même les réformes démocratiques chèrement gagnées — la gestion des locataires — pourraient s’effriter avec le temps. Il a dit toute cette affaire-de-fait, comme s’il l’avait su tout au long, comme si cela ne faisait pas mal. Alors pourquoi, lui a-t-on demandé, s’impliquer en premier lieu? « Parce que la lutte en vaut toujours la peine », a-t-il dit. En outre, il y avait des avantages tangibles. Il n’y avait eu aucune augmentation de loyer à Co-Op City depuis trois ans, de 1974 à 1977. Et il y avait des avantages intangibles. Beaucoup de gens, éparpillés dans le projet, ne seraient plus jamais les mêmes. Ben Cirlin ne serait plus un simple chauffeur d’autobus scolaire. Ses soirées devant la télé étaient terminées. Il n’était pas exactement un jeune Lénine, mais il ne laisserait jamais d’autres personnes prendre des décisions à sa place. Assis sur un banc devant son immeuble au début de l’été, regardant sa fille jouer dans le bac à sable, Ben avait deux idées sur ce qui s’était passé. « Je ne recommencerais jamais », a-t-il dit, « les gens n’apprécient pas ce que vous faites ». Encore une fois, il était fier. « J’ai maintenant trois carrières. Je suis père. Je m’occupe du bébé le jour où Norma est au travail. Je suis toujours chauffeur d’autobus scolaire [...] et je suis le vice-président d’une société de 500 millions de dollars. » Se excusant, Ben a expliqué qu’il devait coucher sa fille pour une sieste. Il a disparu à l’intérieur de la tour grise massive, le bâtiment 24, une petite mais certainement pas insignifiante figure
On October 16, a large rally was organized rue de la Banque in front of the Ministère de la Crise du Logement, on the eve of the "Journée Mondiale contre la misère" (World Day against poverty). Approx. 200 persons attended, including personalities such as Olivier Besancenot (LCR), Jacques Boutault (mayor of Paris 2e arrondissement - Verts), Augustin Legrand (Enfants de Don Quichotte), the rapper Joé Star and others. Actress Carole Bouquet was also seen during the day, and Enki Bilal also mentioned his support.
Today, it's been exactly 2 weeks that the hundred+ families are camping outside, often without tents, on the sidewalks.
Merci de lire les explications en début d'album / Please read the explanations at the beginning of the set
Het Logement van Amsterdam is een gebouw aan de oostzijde van het Plein in Den Haag. Het werd in 1737 gebouwd; de kap werd in 1741 door de Amsterdamse metselbaas Coenraad Hoeneker geconstrueerd. Het wordt ook wel het Huis van Amsterdam genoemd. Verschillende steden hadden sinds de 16de eeuw een logement in Den Haag waar hun afgevaardigden tijdens hun bezoek aan het Binnenhof konden verblijven. Amsterdam huurde eerst enkele kamers aan de Plaats, vlak bij de Gevangenpoort, waardoor zij het Binnenhof konden binnengaan. Later huurden zij kamers in de Hoogstraat, aan de Lange Vijverberg en in de Lange Houtstraat. In 1618 kon Amsterdam zich een pand aan het Plein veroorloven, waar voorheen de moestuin van de Graven van Holland was. Hier was toen ook al het oude Logement van Rotterdam, op de hoek van de Lange Poten. In 1676 en 1718 werden de panden naast het logement bijgekocht.
Michel Benoit ©
La démolition par implosion de la barre B de Champfleury en 1987, qui était dans un état de délabrement, et qui donnez mauvaises images de la ville d'Avignon. Ce fut l'une des premières barres
HLM de cette envergure à être dynamiter en France. S'en est suivie une deuxième en 1994 de la barre A.
Michel Benoit ©
La démolition par implosion de la barre B de Champfleury en 1987, qui était dans un état de délabrement, et qui donnez mauvaises images de la ville d'Avignon. Ce fut l'une des premières barres
HLM de cette envergure à être dynamiter en France. S'en est suivie une deuxième en 1994 de la barre A.
Architectes: Jean Ginsberg (Ernest ) [1905-83] - Adolf Franz Heep (François Heep) [1902-76] & Maurice Breton
Zuidas | Gustav Mahlerlaan
Residential tower.
Arch. AWG Architecten and de Architekten Cie. (Dietrick Boecker)
2006-09.
153 LOGEMENTS EN IMMEUBLES, 55 PAVILLONS EN BANDE AVEC JARDINS INDIVIDUE LS, 105 GARAGES, 3 BOUTIQUES. UNITE RESIDENTIELLE EN LOCATION COOPER ATIVE, POURVUE D'UN CENTRE DE JEUX POUR LES ENFANTS
"Urban collage". Empilement pavillons / barres / maisons de ville. Logement social / Bureaux, Edouard François, 2012. Champigny sur Marne.
Arthawan is one of cheapest hostels at Poppies Lane, Kuta, Bali, Indonesia. It's quite famous to local backpackers especially who have a tight budget.
I've had a chance to visit Arthawan and stay there, so I stayed there for a day only last two weeks ago.
Arthawan short review :
*) cheap
*) quite friendly service
*) all fan room
*) single / double bed room
*) no WiFi
*) no signal for some cellular providers
*) quality appropriate to price
(Ulasan lengkap menyusul dalam bahasa Indonesia saja di Kaskus dan di blog hehehe)
Depuis le 3 Octobre, plus de 200 familles dorment dans la rue de la Banque pour protester contre l'absence de logements décents. Français ou immigrés en situation régulière, tous travaillent mais vivent dans des conditions déplorables: le plus souvent à l'hôtel, ou dans des appartements minuscules, parfois menacés d'expulsion.
Ce matin 23 Novembre, Jean-Baptiste Eyraud, président du DAL, a été reçu à l'Elysée par Nicolas Sarkozy en compagnie de Carole Bouquet, dont les "gesticulations médiatiques" (dixit Mme Boutin !) ont permis d'arranger ce rendez-vous. A son issue, une fois communiqué aux familles le compte-rendu de la réunion, JB Eyraud a déclaré qu'il avait bon espoir qu'une solution soit en vue, et que la liste nominative des familles serait communiquée dès ce week-end à l'Elysée.
Merci de lire les explications en début d'album / Please read the explanations at the beginning of the set
🇫🇷 1° étape......4 jours pour rayonner dans le nord est de la Sardaigne.... Pour le logement , une location assez exceptionnelle... Notre appartement , à une extrémité de la résidence bénéficie de 3 terrasses ( semi couvertes et à l'air libre.....)superbe conditions de séjour....)
🇬🇧 1st stage......4 days to explore north-east Sardinia.... For the accommodation, a rather exceptional location... Our flat, at one end of the residence, has 3 terraces (semi-covered and in the open air.....)superb living conditions....)
🇮🇹 1a tappa......4 giorni per esplorare il nord-est della Sardegna.... Per l'alloggio, una posizione piuttosto eccezionale... Il nostro appartamento, a un'estremità del residence, dispone di 3 terrazze (semi-coperte e all'aperto.....)condizioni di vita superbe....)
🇩🇪 1° étape......4 Tage, um den Nordosten Sardiniens zu erkunden.... Für die Unterkunft , eine ziemlich außergewöhnliche Vermietung... Unsere Wohnung , an einem Ende der Residenz profitiert von 3 Terrassen (halb überdacht und im Freien.....)super Bedingungen für den Aufenthalt....)
🇪🇸 1ª etapa......4 días para explorar el noreste de Cerdeña.... Para el alojamiento, una ubicación bastante excepcional... Nuestro piso, en un extremo de la residencia, dispone de 3 terrazas (semicubiertas y al aire libre.....)magníficas condiciones de vida....)
service logement Differdange - Christiane Brassel-Rausch - Giorgio Ricciardelli - Differdange - - 19/08/2020 - photo: claude piscitelli
"Popular housing"
Douchanbé (Asie Centrale - Tadjikistan)
<Website : www.fluidr.com/photos/pat21
"Copyright © – Patrick Bouchenard
The reproduction, publication, modification, transmission or exploitation of any work contained here in for any use, personal or commercial, without my prior written permission is strictly prohibited. All rights reserved
www.twitter.com/Memoire2cite le Logement Collectif* 50,60,70's dans tous ses états..Histoire & Mémoire de l'Habitat / Rétro-Villes / HLM / Banlieue / Renouvellement Urbain / Urbanisme URBANISME S’imaginer Paris et le Grand Paris @ URBANISME S’imaginer Paris et le Grand Paris @ Les 50ans d'Apur 50ans.apur.org/#intro @ Les films du MRU @ les AUTOROUTES - Les liaisons moins dangereuses 1972 la construction des autoroutes en France - Le réseau autoroutier 1960 Histoire de France Transports et Communications - dailymotion.com/video/xxi0ae?playlist=x34ije … @ Où en est l'histoire urbaine des sociétés contemporaines ? Cet ouvrage, inspiré par Annie Fourcaut, qui contribua de manière décisive à son développement, propose un état des lieux de ce champ et explore des pistes de recherche ouvrant l'histoire urbaine à une variété de " genres ".où en est l'histoire urbaine des sociétés contemporaines ? Cet ouvrage, inspiré par Annie Fourcaut, qui contribua de manière décisive à son développement, propose un état des lieux de ce champ. De Femmes à l'usine (1981), Bobigny, banlieue rouge (1986), à La banlieue en morceaux (2000), en passant par les publications collectives qu'elle a coordonnées et les travaux qu'elle a encadrés, la trajectoire de cette historienne a conduit l'histoire sociale et politique – telle qu'on la pratiquait dans les années 1970 – vers une histoire urbaine renouvelée. Le livre revient sur cette évolution et explore des pistes de recherche ouvrant l'histoire urbaine à une variété de " genres ". Les auteurs, historiennes et historiens, sociologues, politistes, géographes, architectes, urbanistes et décideurs politiques proposent une histoire urbaine à la fois interdisciplinaire et ancrée dans la fabrique de la ville et ses représentations, portant la marque de sa dédicataire. Les quatre sections de l'ouvrage dessinent les chantiers qu'Annie Fourcaut a investis : " Du social à l'urbain " met en avant la conviction qu'étudier l'histoire des villes, c'est toujours faire de l'histoire sociale ; " Qu'elle était belle la banlieue " est centré sur les banlieues, son territoire d'étude de prédilection ; " Les habits neufs des politiques de la ville " interroge les politiques urbaines successives et leur transformation ; enfin, " Banc d'essai des modernités " propose une analyse historique de l'urbanisme, comme discipline et comme pratique.
www.twitter.com/Memoire2cite LES GRANDS ENSEMBLES @ L EXEMPLE DE DIJON «LE BILLARDON, HISTOIRE D’UN GRAND ENSEMBLE»Sylvain TABOURY, sociologue, enseignant à l’école d’architecture de Versailles.
Co-auteur avec Karine Gougerot, photographe, de Billardon, histoire d’un grand ensemble, paru aux éditions Créaphis en 2004. Texte communiqué à partir de la rencontre-débat du 20 mai 2005 Organisée par le Centre de Ressources Politique de la Ville en Essonne en partenariat avec Maison de Banlieue et de l’Architecture, le CAUE 91 et CINEAM
dans le cadre de l’exposition «Des ensembles assez grands: mémoire et projets en Essonne».
Cet ouvrage retrace l’histoire de la cité Jean-Billardon, barre de 14 étages et de 250 logements, à Dijon, premier grand ensemble de la ville, construit entre 1953 et 1955, démoli en 2003. Sélectionné parmi les immeubles significatifs de l’architecture du XXe siècle par la direction de l’Architecture et du Patrimoine (DAPA) du ministère de la Culture, Billardon était un symbole incontournable de l’histoire du quartier des Grésilles et de l’agglomération dijonnaise, ainsi qu’un formidable témoin de l’architecture novatrice de l’après-guerre. Sollicités par le service Inventaire de la Direction régionale des affaires culturelles de Bourgogne (Drac) et par l’Office public d’aménagement et de construction de Dijon (Opac), dans le cadre de l’opération de renouvellement urbain (ORU) du quartier des Grésilles, nous avons collecté et rassemblé, de janvier à juillet 2003, les traces de cette histoire, les archives, mais aussi les témoignages, recomposant des trajectoires familiales, professionnelles, des documents iconographiques et sonores. La restitution auprès des habitants et des partenaires du projet en octobre 2004, accompagnée d’une table ronde avec différents intervenants et acteurs du quartier, a été un moment fort, inscrit dans le processus de transformation engagé sur le quartier des Grésilles. Une exposition, intitulée «Mémoires de Billardon, fragments de vies», a également été présentée dans les locaux prestigieux du musée de la Vie bourguignonne de Dijon, du 14 octobre 2004 au 31 janvier 2005.Garder une trac De fait, la démolition de la Cité Billardon, le 4 juillet 2003, restera sans aucun doute un événement sensible dans la mémoire de nombre d’habitants de l’agglomération dijonnaise. Cette barre fut la première construction d’un tout nouveau quartier – le quartier des Grésilles –, à Dijon, où près de 4000 logements ont été construits Centre de Ressources Politique de la Ville en Essonne entre 1953 et 1966 – 14970 habitants en 1968, 8263 en 2003 – sur un terrain agricole demeuré nu, à l’est du territoire communal. Les 14 étages et 250 logements de l’immeuble, élevés au milieu des champs et des jardins familiaux, où un écriteau «Chasse interdite» était encore visible quelques années auparavant, faisaient alors l’admiration des très nombreux badauds venus visiter cette toute nouvelle Cité radieuse, construite tel un
Meccano de béton et d’acier.
« Immeuble révolutionnaire», «Meccano géant à l’échelle du monde moderne», les titres de la presse de l’époque donnent un aperçu de l’impact national et international de l’événement. «Des visiteurs étaient venus de toute la France et même de l’étranger, jeter un coup d’œil au chantier», rappelait un article de la presse locale le jour de la démolition.
Cette « barre » de 14 étages et de 250 logements, desservis par des coursives placées tous les trois niveaux, était une déclinaison appauvrie du modèle de la Cité radieuse du Corbusier, inaugurée le 14 octobre 1952. Les appartements étaient de deux types: les uns de deux et trois pièces,
situés dans les ailes, de disposition traditionnelle, orientés au sud et pourvus de loggias; les autres, de cinq pièces, situés au centre du bâtiment, du type
« duplex ». Huit espaces commerciaux avaient été aménagés en rez-dechaussée. Cependant, en dépit des ressemblances et de la qualité architecturale de l’édifice, l’immeuble n’était pas une unité d’habitation au sens où Le Corbusier l’entendait. L’originalité de la Cité Billardon tient en réalité au procédé constructif qui fut utilisé lors de son édification. Elle fut la toute première à expérimenter en France le procédé de préfabrication Estiot, réutilisé par la suite pour la construction de plusieurs grands ensembles, comme le Noyer-Renard à AthisMons, la Cité des 4000 à la Courneuve, la Grâce-de-Dieu à Caen, la Croixdes-Oiseaux et Champ-Fleury à Avignon, le Gros Buisson à Épinay, SainteBarbe à Metz, le Haut-du-Lièvre à Nancy, les tours du Lancy à Genève ou encore des bâtiments d’habitation à Alger. Le mode constructif, repris sur celui des gratte-ciel américains, associait l’acier en ossature et le béton en pré-enrobage avec une majeure partie réalisée en atelier. Le procédé donnait des résultats évidents: précision remarquable, rapidité d’exécution, peu ou pas d’installations de chantier – suppression des coffrages, des étayages, des échafaudages – et surtout économie considérable de main-d’œuvre. Il s’agissait des prémices d’industrialisation dite lourde du bâtiment. Forte de cette première expérience, la commune avait ensuite réalisé deux autres cités de même type, Épirey, puis Lochères. Mais le modèle de Billardon fut perverti: dans une logique de réduction des coûts de production et de rapidité d’exécution, tous les espaces peu productifs comme les logements en duplex, les cellules commerciales, ou les très grands halls, ont été supprimés. Les deux cités comprennent 348 logements, relativement mal desservis et sans attrait, des petits logements sur un seul niveau La démolition de Billardon n’a donc évidemment pas la même signification, Centre de Ressources Politique de la Ville en Essonne « BILLARDON, HISTOIRE D’UN GRAND ENSEMBLE » Centre de Ressources Politique de la Ville en Essonne ni les mêmes conséquences que celles d’Épirey ou des Lochères, déjà démolies en 1992 et 2000. Cet immeuble possédait une fonction symbolique incontestable, une place à part dans la vie des résidents qui s’y sont succédé, comme dans la mémoire des habitants du quartier. Les récits que nous avons pu recueillir auprès d’une trentaine d’anciens résidents de l’immeuble nous offrent différentes représentations de l’histoire de
Billardon, et des personnes qui y ont vécu ou travaillé d’avril 1955 à décembre 2002.
Les témoignages des plus anciens, arrivés parmi les premiers, en 1955, répondent aux histoires des plus jeunes, derniers occupants du rafiot, aujourd’hui démoli. Ils sont venus d’horizons divers, de Côte-d’Or, de Bretagne, d’Alsace, de la région parisienne, du Maroc, d’Algérie, du Portugal, du Cambodge ou d’ailleurs et leurs paroles traduisent l’enracinement profond de leurs souvenirs de Billardon, que certains n’auraient jamais voulu quitter. Bien sûr, la mémoire n’est pas «objective». Le discours s’élabore toujours à partir d’un présent et la disparition engendre certainement une nostalgie conduisant à magnifier les bons moments et à tempérer les plus pénibles. Mais en faisant imploser Billardon, c’est bien tout un pan de leur vie que l’on a réduit en poussière. Chaque témoin traduit avec ses mots ces petits faits de la vie quotidienne, souvent jugés sans importance, petits riens ou traumatismes, anecdotes ou événements tragiques, qui ont marqué leur sensibilité.« Une verrue dans le quartier»C’est pour ces différentes raisons esthétiques, historico-culturelles – témoignage de l’histoire des villes – et socio-symboliques – mémoire des hommes – que la Direction de l’Architecture et du Patrimoine (DAPA) du ministère de la
Culture avait décidé de répertorier la Cité Billardon parmi les immeubles représentatifs de l’architecture du XXe siècle. L’immeuble avait reçu le label
«Patrimoine du XXe siècle» à la fin des années 1990.
Or, ce processus de «patrimonialisation» était inconcevable pour de nombreuses personnalités locales, voire de nombreux habitants du quartier.
Stigmatisé comme une «verrue» dans le quartier, l’immeuble était devenu un véritable cauchemar: dégradations, violence, difficultés et «mal-vivre» constituaient le quotidien de locataires excédés, souvent «assignés à résidence».
Bagarres, agressions, cambriolages, drogue, vitres brisées, ascenseurs en panne, alimentaient manchettes de journaux et témoignages, décrivant le naufrage d’un immeuble à la dérive, devenu symbole de tous les maux. La démolition paraissait donc inéluctable, comme une délivrance, la promesse d’un avenir meilleur. Les partenaires institutionnels se devaient de mettre en scène leur capacité à changer la vie des habitants du quartier, réparer les erreurs d’une période de l’urbanisation contemporaine, dont Billardon était l’un des symboles les plus représentatifs.
L’idée d’une enquête ethnographique sur l’édifice et ses locataires avait donc « BILLARDON, HISTOIRE D’UN GRAND ENSEMBLE » Centre de Ressources Politique de la Ville en Essonne du mal à passer dans la réflexion de certains décideurs. La mise en œuvre du projet, initié par le service Inventaire de la Direction régionale des affaires culturelles (Drac) de Bourgogne, sur les budgets de l’opération de renouvellement urbain du quartier, fut bloquée administrativement pendant plusieurs mois. Entre-temps, tous les locataires de l’immeuble avaient été relogés… (la dernière famille quitte son logement le 23 décembre 2002).
Une histoire des grands ensembles?
Le travail de recherche historique sur les grands ensembles est rendu aujourd’hui d’autant plus difficile à faire comprendre que la ville issue des Trente Glorieuses est souvent considérée, avec la politique publique qui l’a programmée, comme une vaste erreur collective (A. Fourcaut). L’architecture des «tours» et des «barres», du «chem« BILLARDON, HISTOIRE D’UN GRAND ENSEMBLE »
Centre de Ressources Politique de la Ville en Essonne
phie, histoire et sociologie, de monographies locales – Saint-Étienne, Villeurbanne, etc. – publiés ces dernières années sur ce thème en témoigne clairement.Cependant, on est encore loin du compte. Si plusieurs urbanistes, historiens,
géographes ou sociologues1 ont récemment contribué à une meilleure connaissance du sujet au niveau national et international, l’histoire de ces quartiers d’habitat collectif reste un terrain largement méconnu, à peine exploré par les historiens locaux. En Essonne, à quelques exceptions près – Draveil, Viry-Châtillon, les Ulis, Athis-Mons ou Grigny –, rares sont les monographies ou les études locales à accorder une place de choix à l’analyse et à la présentation de ces bouleversements. Les mauvaises volontés, auxquelles nous avons parfois été confrontés dans le cadre de nos recherches dans le département témoignent des réticences que continue de susciter toute démarche d’enquête et d’analyse sur la mémoire et le devenir des grands ensembles.
La transformation en cours ou à venir d’une vingtaine de sites en Essonne dans le cadre du Programme national de rénovation urbaine, institué par la loi Borloo du 1er août 2003, et la priorité donnée à la démolition-reconstruction,
sur fond de crise du logement social, devraient pourtant poser avec plus d’acuité la question de l’appréciation de ce patrimoine départemental. De nombreuses communes mobilisées dans des programmes d’intervention n’ont qu’une vision très partielle de l’histoire de ces quartiers, de leurs évolutions, dont les conséquences ne sont envisagées le plus souvent qu’à travers le prisme d’une crise sociale impossible à juguler. Or, n’est-il pas singulier, voire dangereux, d’entreprendre des opérations de transformation urbaine aussi radicales, sans même commencer par chercher à comprendre comment, par qui et pour quelles raisons ces espaces ont été construits ou transformés, sans évaluer dans certains cas l’impact des politiques précédemment engagées?Richesse patrimoniale ou héritage encombrant, définir une nouvelle vision de la ville exige un travail d’enquête, d’expertise, une capitalisation des expériences, rarement mis en œuvre.Et c’est sans doute là le talon d’Achille d’une politique de transformation
urbaine menée dans l’urgence, qui ne peut se nourrir de capitalisation critique, et occulte le rôle crucial de l’accompagnement qualitatif et de la sensibilisation et/ou de la formation des élus, des services de l’État et des collectivités, des opérateurs et des aménageurs, des bailleurs.Ces images devenues presque ordinaires de parpaings, pans de bétons fracassés, vitres brisées laissent songeur: quel regard les résidents – et notamment
les plus jeunes – pourront-ils bien porter à l’avenir sur un environnement si violemment rejeté? Pourquoi respecter ce qui n’est bon qu’à être démoli?
Pour n’en citer que quelques-uns : FORTIN J-P., Grands ensembles. L’espace et ses raisons, Plan Urbanisme Construction Architecture (PUCA), 1997 ; PEILLON P., Utopie et désordre urbains. Essai sur les grands ensembles d’habitation, La Tour d’Aigues, Editions de l’Aube, 2001 ; DUFAUX F., FOURCAUT A., SKOUTELSKY R., Faire l’histoire des grands ensembles. Bibliographie 1950-1980, ENS éditions, 2003 ; TOMAS F., BLANC J-N., BONILLA M., Les grands ensembles, une histoire qui continue…, Publications de l’université de Saint-Etienne, 2003 ; DUFAUX F., FOURCAUT A. (dir.), Le monde des grands
ensembles, Créaphis, 2004.« Pour une histoire des grands ensembles en Essonne », Les Cahiers de la Maison de Banlieue et de l’Architecture, n° 11, mai 2005« BILLARDON, HISTOIRE D’UN GRAND ENSEMBLE »
Centre de Ressources Politique de la Ville en Essonne
Les enjeux du projet
À Dijon, le projet a mis de long mois à se concrétiser. L’enjeu de ce travail était double:
■ Un enjeu de connaissance et d’analyse de l’histoire et des différentes étapes de l’évolution urbaine et sociale de l’immeuble et du quartier, des vécus, trajectoires résidentielles et familiales des habitants de la cité. Il a été réalisé à travers:
– une recherche historique dans les archives du bailleur, de la commune, des journaux locaux, de l’agence d’urbanisme, etc., replaçant l’étude dans le contexte général de l’histoire de la France de la Reconstruction et des quarante dernières années;– une écoute, dévoilant les différentes représentations de ce quartier, non plus
à partir de critères ou de théories de spécialistes, mais en suivant pas à pas(mot à mot) les trajets, les images qu’y déposent les habitants et les acteursdu quartier. Le travail artistique – photographies, textes – ayant alors pour fonction de réintroduire ces regards croisés dans la circulation de la ville,d’en faire des éléments de partage, de réflexio« BILLARDON, HISTOIRE D’UN GRAND ENSEMBLE »Centre de Ressources Politique de la Ville en EssonneCes recherches ont permis de retracer les différentes étapes de construction et de transformation de cet immeuble dans son territoire, ainsi que l’évolution d sa composition socio-démographique. Une iconographie importante a pu être collectée et répertoriée sur CD-Rom. Une présence longue – deux à trois jours par semaine pendant cinq mois – a été assurée sur le terrain, favorisant notre immersion et l’observation du quotidien des habitants du quartier, le recueil d’une parole informelle, permettant d’expliciter notre démarche, ses objectifs, son intérêt, l’instauration d’une quotidienneté, de relations de confiance. Pour cela, une présence régulière aux différentes manifestations, aux réunions et aux événements publics liés au quartier et une fréquentation de lieux de rencontre et d’échanges préalablement identifiés ont été nécessaires.Des rencontres collectives et individuelles ont été organisées avec les partenaires – associations, structures et personnes-relais sur le quartier – nous permettant d’être rapidement identifiés et de baliser précisément notre rôle – le rôle de chacun – dans le projet, de recueillir leur connaissance du terrain, leurs représentations et leurs réflexions sur le projet. Les ateliers avec les techniciens, les élus et les associations concernées devaient définir précisément: ● les objectifs à court, moyen et, le cas échéant, long terme;
● les actions à court, moyen et long terme;
● les modalités de leur déroulement.
Ces rencontres avaient également pour objectif de faire fonctionner le«bouche-à-oreille», qui demeure bien souvent le principal vecteur d’information pour ce type de démarche. Elles nous permettaient également de nouer des premiers contacts avec les habitants et les personnes-relais impliqués dans la vie du quartier. Ont été mis en œuvre:
● un moment de rencontre-discussion avec les habitants sous la forme d’une soirée projection-débat: présentation du travail de recueil de mémoire, personnes et structures porteuses, méthodes, finalités; définition en commundes modalités de leur participation au projet.
● sollicitation et information de la presse locale (journaux, radio, télévision), des bulletins associatifs, de la communication institutionnelle (ville, communauté
d’agglomération, bailleur, etc.) pour relayer et présenter le plus précisément possible la démarche entreprise et les personnes en charge de ce travail;
● des entretiens compréhensifs, individuels, en couple ou en petits groupes sous la forme d’entretiens semi-directifs de type «récits de vie(s)», recueillisauprès d’habitants ou d’anciens habitants du quartier, de professionnels travaillant ou ayant exercé leur activité dans le quartier, d’élus ou de responsables associatifs.
« BILLARDON, HISTOIRE D’UN GRAND ENSEMBLE »
Centre de Ressources Politique de la Ville en Essonne
Les entretiens ont été enregistrés et traités sur support numérique – mini-disc –, et les documents et les objets soigneusement inventoriés et/ou scannés.Ces entretiens avaient pour objectifs d’enregistrer non pas l’histoire de ce quartier, mais la manière qu’avaient nos interlocuteurs de dire leur propre histoire, cequi faisait mémoire pour ces personnes en contact étroit avec le quartier, natifs ou de passage, enracinés ou nouveaux venus. Il s’agissait de souvenirs, d’impressions d’enfance, de petits faits de la vie quotidienne parfois jugés sans importance, d’événements heureux ou tragiques, qui ont marqué leur sensibilité. Cela supposait donc que l’on prenne le temps, précisément de parler et d’écouter. Les entretiens se sont déroulés de préférence au domicile des personnes, pas dans la rue ou une salle impersonnelle, mais dans la sphère privée plus à même de laisser subvenir ces épopées de l’intime. L’objectif n’était pas de faire une archéologie du quartier, ni même d’enfermer nos interlocuteurs dans la norme de la personne-type qui habite un grand ensemble, mais bien de montrer que cet immeuble était composé de fragmentsde vies, de destins d’hommes et de femmes singuliers. Il s’agissait de montrer
comment, à un moment donné, ces personnes, venues parfois d’horizons lointains, se sont arrêtées là et ont enrichi ce lieu de leurs histoires et de leurs trajectoires particulières.
Nous avons donc insisté sur les trajectoires familiales et professionnelles de chacun: origines, parcours résidentiels, étapes et ruptures de vies – mariage, naissances, emplois successifs, divorces, décès, etc. –, points de repères autour desquels chacun construit «son temps», étapes qui organisent la durée, le vécu familial, domestique, les faits d’une vie et les événements de l’histoire. Le souvenir trouve également un support concret dans l’espace et les multiplesbouleversements du bâti et du cadre de vie. Démolitions, reconstructions,aménagements, suscitent une perte de repères, et invitent d’autant plus à faireun travail de mémoire. Dans cette perspective, ont été évoqués les souvenirs attachés plus précisément au quartier des Grésilles et à l’immeuble Billardon.Les personnes interrogées ont été invitées à s’appuyer le plus largement possible sur des descriptions détaillées (déménagement, logements successifs, accessibilité au travail ou aux équipements et services, nombre et identité des commerces, relations de voisinage, espaces collectifs), leurs pratiques (loisirs, vie scolaire, pratiques commerciales, etc.), les événements (fêtes, accidents, etc.) ou personnes marquantes; leurs perceptions du quartier et de son évolution – qu’ils y habitent toujours ou pas –, leurs projections éventuelles dans l’avenir (liste de thèmes non exhaustive).De février à juin 2003, une quinzaine d’entretiens ont pu être réalisés auprès d’une trentaine d’anciens locataires de l’immeuble, des premiers résidents de
Billardon dans les années 1950 aux derniers occupants, récemment relogés. « BILLARDON, HISTOIRE D’UN GRAND ENSEMBLE » Centre de Ressources Politique de la Ville en Essonne Des outils pour l’action: la restitution Tout au long de l’étude, nous avons rencontré et consulté régulièrement l’ensemble des institutions et des partenaires concernés par la démarche, afin de leur soumettre les premiers éléments de notre travail, recueillir leurs commentaires, leurs suggestions et critiques. Ces rencontres ont été l’occasion de partager une réflexion, d’élaborer des propositions de restitution aux différents publics.Malgré nos craintes initiales, une restitution de qualité a pu être proposée aux habitants, grâce à l’implication très forte de l’Opac de Dijon, véritable porteur du projet, et dans une moindre mesure du service Inventaire de la Direction régionale des affaires culturelles de Bourgogne. Leur implication a permis de trouver différents partenaires financiers, comme la Caisse des Dépôts et Consignations ou la communauté d’agglomération.
De notre côté, sur la base du rapport et du reportage photographique que nous avions remis à nos commanditaires, nous avons pu convaincre les éditions
Créaphis, reconnues pour la qualité de leurs publications de documents d’histoire, de sciences sociales et de photographie, de formuler une proposition éditoriale de qualité. Sur la base de nos recommandations, deux pistes de restitution ont été privilégiées:
● une exposition, événement fort et fédérateur, pouvant susciter des échanges,des moments de rencontre entre habitants du quartier et résidents extérieurs,
dans une optique d’ouverture du quartier au reste de la ville, les productions de certains groupes d’habitants pouvant être également valorisées, ainsi que les objets ou films recueillis dans le cadre du projet;
● une publication, associant textes et documents d’archives sur l’histoire du quartier, une sélection de témoignages et de photographies professionnelles
et amateurs, et accompagnant cette exposition, pour une diffusion plus large des résultats de l’opération, et une appropriation durable du projet par les habitants du quartier et les autres résidents de l’agglomération.Cette restitution avait également pour objectif de mettre en lumière les différentes préoccupations des habitants, permettant aux acteurs de terrain de disposer d’une base de connaissances pour définir et programmer leurs interventions, à court, moyen et long terme. Un tel travail fait émerger des représentations collectives, des divergences, des tensions qu’il faut savoir analyser et traiter pour améliorer les rapports sociaux et les conditions de vie des habitants.Encore faut-il que ces paroles soient prises en compte pour permettre aux institutions de redéfinir leurs modes d’intervention sur la ville: vaste chantier… Sylvain TABOURY,sociologue, enseignant à l’école d’architecture de Versailles Les 30 Glorieuses . com et la carte postale.. Il existe de nos jours, de nombreux photographes qui privilégient la qualité artistique de leurs travaux cartophiles. A vous de découvrir ces artistes inconnus aujourd’hui, mais qui seront peut-être les grands noms de demain. Jérôme (Mémoire2Ville) #chercheur #archiviste #maquettiste dans l #histoire des #logementssociaux #logement #HLM #logementsocial #Patrimoine @ Les films du MRU -Industrialiser la construction, par le biais de la préfabrication.Cette industrialisation a abouti, dans les années 1950, à un choix politique de l'Etat, la construction massive de G.E. pour résoudre la très forte crise du logement dont souffrait la France www.youtube.com/watch?v=zR_jxCANYac&fbclid=IwAR2IzWlM... … Le temps de l'urbanisme, 1962, Réalisation : Philippe Brunet www.dailymotion.com/video/xgj2zz?playlist=x34ije … … … … -Les grands ensembles en images Les ministères en charge du logement et leur production audiovisuelle (1944-1966) MASSY - Les films du MRU - La Cité des hommes, 1966, Réalisation : Fréderic Rossif, Albert Knobler www.dailymotion.com/video/xgiqzr?playlist=x34i - Les films du MRU @ les AUTOROUTES - Les liaisons moins dangereuses 1972 la construction des autoroutes en France - Le réseau autoroutier 1960 Histoire de France Transports et Communications - www.dailymotion.com/video/xxi0ae?playlist=x34ije … - A quoi servaient les films produits par le MRU ministère de la Reconstruction et de l'Urbanisme ? la réponse de Danielle Voldman historienne spécialiste de la reconstruction www.dailymotion.com/video/x148qu4?playlist=x34ije … -les films du MRU - Bâtir mieux plus vite et moins cher 1975 l'industrialisation du bâtiment et ses innovations : la préfabrication en usine, le coffrage glissant... www.dailymotion.com/video/xyjudq?playlist=x34ije … - TOUT SUR LA CONSTRUCTION DE NOTRE DAME LA CATHEDRALE DE PARIS Içi www.notredamedeparis.fr/la-cathedrale/histoire/historique... -MRU Les films - Le Bonheur est dans le béton - 2015 Documentaire réalisé par Lorenz Findeisen produit par Les Films du Tambour de Soie içi www.dailymotion.com/video/x413amo?playlist=x34ije Noisy-le-Sec le laboratoire de la reconstruction, 1948 L'album cinématographique de la reconstruction maison préfabriquée production ministère de la Reconstruction et de l'Urbanisme, 1948 L'album cinématographique içi www.dailymotion.com/video/xwytke archipostcard.blogspot.com/search?updated-max=2009-02-13T... - - PRESQU'ILE DE GENNEVILLIERS...AUJOURD'HUI...DEMAIN... (LA video içi parcours.cinearchives.org/Les-films-PRESQU-ILE-DE-GENNEVI... … ) Ce film de la municipalité de Gennevilliers explique la démarche et les objectifs de l’exposition communale consacrée à la presqu’île, exposition qui se tint en déc 1972 et janvier 1973 - le mythe de Pruitt-Igoe en video içi nextcity.org/daily/entry/watch-the-trailer-for-the-pruitt... … - 1964, quand les loisirs n’avaient (deja) pas le droit de cité poke @Memoire2cite youtu.be/Oj64jFKIcAE - Devenir de la ZUP de La Paillade youtu.be/1qxAhsqsV8M v - Regard sur les barres Zum' youtu.be/Eow6sODGct8 v - MONTCHOVET EN CONSTRUCTION Saint Etienne, ses travaux - Vidéo Ina.fr www.ina.fr/video/LXF99004401 … via - La construction de la Grande Borne à Grigny en 1969 Archive INA www.youtube.com/watch?time_continue=12&v=t843Ny2p7Ww (discours excellent en seconde partie) -David Liaudet : l'image absolue, c'est la carte postale" phothistory.wordpress.com/2016/04/27/david-liaudet-limage... … l'architecture sanatoriale Histoire des sanatoriums en France (1915-1945). Une architecture en quête de rendement thérapeutique..
passy-culture.com/wp-content/uploads/2009/10/Les-15-Glori... … … & hal.archives-ouvertes.fr/tel-01935993/document Gwenaëlle Le Goullon (LAHRA), auteur du livre "la genèse des grands ensembles",& Danièle Voldman (CHS, Centre d'Histoire Sociale), expliquent le processus qui a conduit l'Etat, et le ministère de l'urbanisme &de la reconstruction à mener des chantiers exp www.youtube.com/watch?v=zR_jxCANYac&fbclid=IwAR2IzWlM... mémoire2cité & l'A.U.A. - Jacques Simon (1929 - 26 septembre 2015) est un architecte paysagiste formé à l'École des beaux-arts de Montréal et à l'École nationale supérieure du paysage de Versailles. Fasciné par la campagne qui témoigne d'une histoire de labeur, celle des agriculteurs "ses amis", "les génies de la terre", Jacques SIMON, paysagiste dplg, Premier Grand Prix du Paysage en 1990*, réalise avec eux des installations paysagères éphémères principalement dans des champs et visibles du ciel. Avec sa palette d'artiste, Jacques SIMON réinvente des paysages comme les agriculteurs eux-aussi à leur façon les créent et les entretiennent. Le CAUE du Rhône vous invite à venir découvrir ses travaux au travers d'un kaléidoscope de photographies empreintes de spontanéité, de fraîcheur et d'humour. Cette exposition nous interpelle sur le caractère essentiel d'une nature changeante, fragile, sur l'importance d'une activité agricole diversifiée et sur la nécessaire évolution du métier de paysan. Elle nous amène aussi à voir et à interpréter ce que l'on voit, elle éveille en nous le sens de la beauté du paysage en conjuguant les différentes échelles de perception et de lecture; à pied et à vol d'oiseau, à la fois l'échelle humaine, terrestre, géologique, forestière, hydrologique, biologique mais aussi esthétique et symbolique. Jacques Simon, paysagiste cosmopolite est l'un des principaux acteurs du renouveau de la pensée paysagère en France dans les années 60 et 70 conjuguant avec cohérence sa pratique de paysagiste, de voyageur, d'éditeur, d'enseignant avec son approche plus artistique du paysage, subtile, sensible et humaine de la nature avec la réalisation de "performances". Ses projets paysagers comme ses interventions paysagères éphémères sont marqués par la mobilité, la fragilité, une empathie avec le lieu, par la dualité même du voyage : découverte / évanouissement, création / disparition. Jacques Simon dessine, écrit sur le paysage, "une surface", un peu à la manière du land'art avec les techniques et les outils du jardinier, du cultivateur. Il ne s'agit plus de représenter la nature mais de l'utiliser en créant avec et dans le paysage. L'intention de Jacques Simon n'est pas d'apposer sa marque sur le paysage mais de travailler instinctivement avec lui afin que ses travaux-installations manifestent même brièvement un contact en harmonie avec le monde naturel. "On dit qu'il a bouleversé l'esprit du paysage, il a remis les choses essentielles à leur place. Il rit de l'importance qu'on veut bien lui donner, fils de l'air, il ne veut rien de plus que passer dans les cerveaux pour les ventiler, les rafraîchir et non pour les modeler; son "importance", il l'a ailleurs et autrement; il est historique parce que dans son temps, dans celui qui s'écoule et non dans celui qui passe". Extrait de "Jacques Simon, tous azimuts", Jeanne-Marie Sens et Hubert Tonka, Pandora Editions, 1991. Il a introduit une nouvelle conception de l'art du paysage proche du Land art, Jacques Simon est l'auteur d'une série d'ouvrages sur différents aspects du paysage et abordés d'un point de vue technique. Il a travaillé de 1964 à 1966 en collaboration avec Michel Corajoud. Il a conçu le Parc de la Deûle (qui lui a valu le Grand Prix national du Paysage en 2006, après l'avoir reçu une première fois en 19901).
Il est mort le 29 septembre 20151 et a été incinéré à Auxerre Le paysagiste Jacques Simon s'est éteint le 26 septembre dernier à l'âge de 86 ans. Diplômé de Versailles en 1959, il fut sans doute l'une des figures les plus emblématiques, les plus géniales et les plus originales du paysagisme contemporain. Premier grand prix du paysage et prix du Conseil de l'Europe pour le parc de la Deule, on lui doit des principes de compositions très forts, autour du nivellement, du traitement du végétal ou de la place laissée au vide. Ses intuitions comme ses travaux ont inspiré tous les paysagistes avec lesquels il a travaillé, à commencer par Michel Corajoud ou Gilles Vexlard. On lui doit un profond renouvellement dans la composition des grands ensembles, ses réalisations -comme le parc Saint-John Perse à Reims- restant des modèles pour tous les professionnels. Jacques Simon développa également une production d'œuvres plus éphémères, attentif aux mouvements et aux transformations. Pédagogue talentueux et généreux, il le fut autant par les documents techniques et la revue qu'il publia, que par ses interventions en atelier devant plusieurs générations d'étudiants de l'école. Les paysagistes perdent un de leurs plus féconds inspirateurs. L'ENSP s'associe au deuil de sa famille et de ses proches. Témoignages à la mémoire de Jacques Simon
Dans les années 1990 à l'école du Paysage de Versailles, lorsque nous entrions en première année, la première satisfaction était d'acquérir du nouveau matériel d'expression plastique. Encre, feutres, supports en grand format et sur papier calque...mais aussi découvrir des livres de notre professeur Jacques Simon : des carnets de dessins et de croquis, des photomontages découpés aux ciseaux.
En amphithéâtre lors de conférences et séances de projections de diapositives, Jacques Simon évoquait surtout sa capacité à piloter un hélicoptère. Je viens de retrouver un extrait d'un article à ce sujet..« (...) Car depuis une dizaine d'années, le Bourguignon a trouvé une solution à son imagination en bourgeonnement permanent. Jacques Simon crée ‘pour lui tout seul'. Ni commande ni concours. Mais des messages géants écrits dans les champs et seulement visibles d'avion ou d'hélicoptère. Un art éphémère et privé dont il s'amuse, les veilles de moissons, tout autour de sa ferme de Turny, dans l'Yonne.Et là, plus rien ne l'arrête. Les agriculteurs du coin ont pris l'habitude de le voir faucher des allées entières de luzerne. De l'apercevoir écraser d'interminables chemins de phacelia, un graminé californien qui existe en trois couleurs (blanc, bleu, rouge). De l'observer dans son hélicoptère photographiant le résultat. Ses messages sont des hommages ou des avertissements. L'un prévient : ‘Hé, si tu n'as plus de forêt t'es foutu.' Un autre : 'Sans les paysans, je m'emmerde. Signé : la Terre.' Même l'hiver, Jacques Simon s'adonne à cette calligraphie paysagère. (...) ».Extrait paru dans La Croix l'événement du dimanche 11 et lundi 12 juin 1995, par Frédéric Potet, rubrique Culture. son site simonpaysage.free.fr/
file:///C:/Users/user/Downloads/B_Blanchon_AUA.pdf Interview to Jacques Simon incleded on the dvd that accompanies book "Metropoles en Europe", from the exhibition "Lille - Metropoles en Europe". The French landscape architect Jacques Simon's love for nature first developed on his father's tree farm and then deepened when he traveled as a young man to Sweden and then Canada, where he attended art school in Montreal while working as a lumberjack. Between 1957 and 1959, Simon studied at the École Nationale de Horticulture. He has since become an important link in the renewal of French landscape architecture, combining the Anglo-Saxon and Scandinavian garden cultures he absorbed in his travels with classic Latin structures. He works as often as possible in situ, and does not shy away from driving the tractor himself.
www.youtube.com/watch?v=OyBnqrUlK9U turny.chez.com/A0archives/jSIMMON.htm Jacques Simon, Il crée la revue Espaces verts en 1968, l’anime jusqu’en 1982, publie des cahiers spéciaux dédiés à « l’Aménagement des espaces libres ». Même l'hiver, il s'adonne à cette calligraphie paysagère».La Croix dimanche 11 et lundi 12 juin 1995, simonpaysage.free.fr/ Jacques Simon écrit ses premiers articles dès la fin des années 1950 pour des revues comme Maison et Jardin et Urbanisme. En 1965, il signe l’un de ses premiers livres, L’Art de connaître les arbres. strabic.fr/Jacques-Simon-Gilles-Vexlard … jacques simon & Le parc des Coudrays - Élancourt-Maurepas, 1970 strabic.fr/Jacques-Simon-Gilles-Vexlard … simonpaysage.free.fr/ Jacques Simon - Espaces verts n° 27, avril-mai-juin 1971, p. 44-45 Fasciné par la campagne qui témoigne d'une histoire de labeur, celle des agriculteurs "ses amis", "les génies de la terre" paysagiste dplg, Premier Grand Prix du Paysage en 1990*, www.youtube.com/watch?v=OyBnqrUlK9U …ici es EDITIONS DU CABRI PRESENTE PARIS LA BANLIEUE 1960-1980 -La video Içi www.youtube.com/watch?v=lDEQOsdGjsg ,
A partir des années 1950, le trafic de la banlieue parisienne suit l’urbanisation galopante et les dessertes ferroviaires doivent s’adapter et se moderniser.Quelques amateurs ont su immortaliser un monde ferroviaire qui était alors en voie de disparition. Dans ce film, nous retrouvons les dessertes 750 volts par troisième rail en rames « Standard » sur les lignes de Versailles-RD, sur la ligne d’Auteuil et entre Puteaux et Issy-Plaine mais aussi les derniers trains à vapeur à St Lazare, à La Bastille et sur le Nord et quelques ultimes voyages sur les lignes de Ceinture --------------De la révolution industrielle à aujourd’hui, un décryptage minutieux de la course au développement qui a marqué le point de départ de l’ère de l'anthropocène (ou l'ère de l'Homme) et de la déterioration continue de la planète. www.arte.tv/fr/videos/073938-000-A/l-homme-a-mange-la-terre/ Quelque 1 400 milliards de tonnes de CO2 sont aujourd’hui prisonnières de la basse atmosphère. Réchauffement climatique, déforestation, inondations, épuisement des ressources, pollutions, déchets radioactifs... : en deux siècles, la course au progrès et à la croissance a durablement altéré la planète, la crise environnementale se doublant d’une rupture géologique, avec l’avènement de l’ère anthropocène. Portée par l’exploitation des énergies fossiles – du charbon de la révolution industrielle en Angleterre au tout-pétrole de la domination économique des États-Unis –, l’industrialisation et ses corollaires, taylorisme et colonialisme, entraînent une exponentielle production de masse. Un processus qu’accélère la Première Guerre mondiale, les firmes chimiques mobilisées pour tuer l’ennemi se reconvertissant dans la destruction du vivant avec les herbicides, insecticides et fertilisants de l’agriculture intensive. Alors que l’urbanisation s’étend, la voiture, qui sonne le glas du tramway, se généralise, et l’Amérique s’inspire du modèle autoroutier nazi. La Seconde Guerre mondiale engendre une nouvelle organisation du travail, laquelle devient la norme, et annonce l’ère nucléaire de la guerre froide. Dans sa démesure, l’homme rêve déjà d’usages civils de l’atome (y compris pour l’abattement de montagnes et la dissolution des calottes glaciaires !). Le plastique et le béton deviennent les piliers de la consommation de masse, dévoreuse de matières premières et antidote à la contestation sociale, jusqu’à la révolution numérique. Liaisons dangereuses
En balayant, avec de formidables archives issues du monde entier, deux siècles de progrès jusqu’à l’ère du big data, le film remonte aux sources de la crise écologique, en interrogeant avec précision les enjeux scientifiques, économiques et politiques qui y ont conduit. Fourmillant d’informations, il éclaire l’histoire de cette marche folle, et les liaisons dangereuses entre industries militaire et civile. Entre capitalisme et mondialisation imposés par les grandes puissances, un décryptage passionnant du basculement dans l’anthropocène, funeste asservissement de la nature par l’homme. le Logement Collectif* 50,60,70's dans tous ses états..Histoire & Mémoire de l'Habitat / Rétro-Villes / HLM / Banlieue / Renouvellement Urbain / Urbanisme URBANISME S’imaginer Paris et le Grand Paris @ Les 50ans d'Apur (link: 50ans.apur.org/#intro) 50ans.apur.org/#intro @ Où en est l'histoire urbaine des sociétés contemporaines ? Cet ouvrage, inspiré par Annie Fourcaut, qui contribua de manière décisive à son développement, propose un état des lieux de ce champ et explore des pistes de recherche ouvrant l'histoire urbaine à une variété de " genres ". Où en est l'histoire urbaine des sociétés contemporaines ? Cet ouvrage, inspiré par Annie Fourcaut, qui contribua de manière décisive à son développement, propose un état des lieux de ce champ. De Femmes à l'usine (1981), Bobigny, banlieue rouge (1986), à La banlieue en morceaux (2000), en passant par les publications collectives qu'elle a coordonnées et les travaux qu'elle a encadrés, la trajectoire de cette historienne a conduit l'histoire sociale et politique – telle qu'on la pratiquait dans les années 1970 – vers une histoire urbaine renouvelée. Le livre revient sur cette évolution et explore des pistes de recherche ouvrant l'histoire urbaine à une variété de " genres ". Les auteurs, historiennes et historiens, sociologues, politistes, géographes, architectes, urbanistes et décideurs politiques proposent une histoire urbaine à la fois interdisciplinaire et ancrée dans la fabrique de la ville et ses représentations, portant la marque de sa dédicataire.Les quatre sections de l'ouvrage dessinent les chantiers qu'Annie Fourcaut a investis : " Du social à l'urbain " met en avant la conviction qu'étudier l'histoire des villes, c'est toujours faire de l'histoire sociale ; " Qu'elle était belle la banlieue " est centré sur les banlieues, son territoire d'étude de prédilection ; " Les habits neufs des politiques de la ville " interroge les politiques urbaines successives et leur transformation ; enfin, " Banc d'essai des modernités " propose une analyse historique de l'urbanisme, comme discipline et comme pratique.