HansHolt
Fomes fomentarius = Tinder Fungus = Echte Tonderzwam (7)
view this photo large on black
see more interesting photo's from me here:
flickeflu.com/photos/77411963@N07/interesting
Fomes fomentarius (commonly known as the Tinder Fungus, Hoof Fungus, Tinder Conk, Tinder Polypore or Ice Man Fungus) is a species of fungal plant pathogen found in Europe, Asia, Africa and North America. The species produces very large polypore fruit bodies which are shaped like a horse's hoof and vary in colour from a silvery grey to almost black, though they are normally brown. It grows on the side of various species of tree, which it infects through broken bark, causing rot. The species typically continues to live on trees long after they have died, changing from a parasite to a decomposer.
Though inedible, F. fomentarius has traditionally seen use as the main ingredient of amadou, a material used primarily as tinder, but also used to make clothing and other items. The 5,000-year-old Ötzi the Iceman carried four pieces of F. fomentarius, concluded to be for use as tinder. It also has medicinal and other uses. The species is both a pest and useful in timber production.
Fomes fomentarius has a fruit body of between 5 and 45 centimetres (2.0 and 18 in) across, 3 and 25 cm (1.2 and 9.8 in) wide and 2 and 25 cm (0.8 and 9.8 in) thick, which attaches broadly to the tree on which the fungus is growing. The species typically has broad, concentric ridges, with a blunt and rounded margin. The flesh is hard and fibrous, and a cinnamon brown colour. The upper surface is tough, bumpy, hard and woody, varying in colour, usually a light brown or grey. The margin is whitish during periods of growth. The hard crust is from 1 to 2 mm (0.04 to 0.08 in) thick, and covers the tough flesh. The underside has round pores of a cream colour when new, maturing to brown, though they darken when handled.
Fomes fomentarius is a stem decay plant pathogen. The species' mycelium penetrates the wood of trees through damaged bark or broken branches, causing rot in the host. It can grow on the bark wound, or even directly onto the bark of older or dead trees. Despite beginning as a parasite, the species is able to survive for a time (hastening decomposition) on fallen or felled trees as a saprotrophic feeder, and typically lives there for years, until the log is completely destroyed.
The fruit bodies are perennial, surviving for up to thirty years. The strongest growth period is between early summer and autumn. The yearly growth always occurs on the bottom of the fungus, meaning that the lowest layer is the youngest.
The species is well known for its uses in making fire. It can be used to make amadou, a tinder. Amadou is produced from the flesh of the fruit bodies. The young fruit bodies are soaked in water before being cut into strips, and are then beaten and stretched, separating the fibres. The resulting material is referred to as "red amadou". The addition of gunpowder or nitre produced an even more potent tinder. The flesh was further used to produce clothing, including caps, gloves and breeches. Amadou was used medicinally by dentists, who used it to dry teeth, and surgeons, who used it as a styptic. It is still used today in fly fishing for drying the flies. Other items of clothing and even picture frames and ornaments have been known to be made from the fungus in Europe, particularly Bohemia. The fungus is known to have been used as a firestarter in Hedeby, and it is known that the fungus was used as early as 3000 BCE. When found, the 5,000-year-old Ötzi the Iceman was carrying four pieces of F. fomentarius fruit body. Chemical tests led to the conclusion that he carried it for use as tinder.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De echte tonderzwam is een paddenstoel die leeft op zwakke en dode loofbomen. Hij is vooral te vinden op beuken en berken en af en toe ook op linde of eik. Op gezonde bomen zul je de tonderzwam niet aantreffen, hij maakt alleen gebruik van verzwakte, zieke bomen. Als hij zich eenmaal op zo' n boom heeft gevestigd, gaat die boom onherroepelijk dood. Na het afsterven van hun gastheer kunnen zich nog jarenlang nieuwe vruchtlichamen ontwikkelen op het dode hout. De echte tonderzwam groeit op allerlei loofbomen. Tonderzwammen zijn meerjarige paddenstoelen, je kunt ze dus het hele jaar door zien.
De Tonderzwammen profiteren van een andere visie op bosbeheer. Lange tijd werden dode en zieke bomen grondig verwijderd. Echter tegenwoordig mogen deze bomen blijven staan omdat ze een belangrijke rol vervullen in het ecosysteem, de flinke toename van de Tonderzwam is daaraan te danken.
De hoed van de Tonderzwam is hoefvormig en kan een halve meter doorsnede bereiken en wel 25 cm dik. De bovenzijde is een dunne maar harde korst met gekleurde ringen. De onderrand is een zachte, wat fluwelig aanvoelende rand en wat meer bruin gekleurd.
Aan de onderzijde zitten ontelbare hele kleine buisjes, die je met het blote oog niet kan zien. Je hebt daar een vergrootglas voor nodig of je kan er zoals hierboven een foto van maken met een macrolens. Uit die kleine buisjes komen de witte sporen.
In de negentiende eeuw werd de Tonderzwam veel gebruikt in Tondeldozen. Een Tondeldoos is een kokertje of doosje waarin een licht ontvlambaar materiaal werd gedaan. Dat materiaal noemt men een tondel. Als tondel maakte men wel gebruik van een gedroogd en met paardenurine behandeld stukje Tonderzwam. Met een vuursteentje en een metalen ring (het vuurijzer) werd het brandbare materiaal met vonken aangestoken. Vervolgens werd het vuur weer uitgeblazen, maar het materiaal bleef smeulen. Er werd een deksel op het doosje gedaan en zo kon de smeulende tondel meegebracht worden en kon men eenvoudig onderweg een nieuw vuur ontsteken.
"Snijd het buitenste harde en taaije gedeelte van deeze swammen af, en deelt ze in dunne stukken; legt ze vervolgens enige dagen te weeken in een loog van asch, en kookt ze daar na helder in die loog; gekookt en wel gedroogt zijnde, klopt ze ter deegen met een houten hamer, zo zal ze heel zagt worden, en een stukje daarvan door een vonk van't vuurslag terstond vuur vatten; Anderen kooken ze in een loog van salpeter; en nog anderen in pisse, het welk goed is; het koomt 'er maar hoofdzakelijk op aan, dat de swam door kooking en klopping wel zagt gemaakt zij; Deze bereide swam heeft doorgaans een bruinagtige koleur, en is heel zagt."
Deze stevige zwam is, zeker in de 18de en 19de eeuw, een soort industrieel product avant la lettre geweest. Het bruine vlees werd niet alleen voor de bereiding van tondels gebruikt maar ook als bloedstelpend verbandmiddel. Het was dan ook opgenomen in de apothekersboeken als ‘Fungus Chirurgorum’ dus chirurgische zwam. Van schijfjes Fomes produceerde men ook een soort juchtleer, waar handschoenen en wondlappen van gemaakt werden. De bewerkte vezel diende ook om lichte, warme mutsjes te fabriceren. In Hongarije en omstreken worden nog steeds hoedjes gemaakt van de tonderzwam.
De bereidingen van het bloedstelpend materiaal en de bereiding van tondel werden beschreven in het "Huishoudelijk Woordenboek" van 1769. "Men scheid het buitenste harde gedeelte daar van af, snijd dezelve in min of meer dikke platte stukken, en klopt ze met een hamer, om ze zagt te maaken, en bewaart ze aldus: bij het gebruik legt men een stuk van deeze bereide swam op de wonde, van groote als het de wonde vereischt, om dezelve wel te dekken; over dit stuk legt men een ander dat grooter is, en hier over vervolgens een gevoeglijk verband." " Door zijne groote adstringerende kragt, heeft de swam ook die eigenschap het bloed kragtig te stempen in grote wonden, slagader-breuken en andere bloedstortingen."
(bron o.a: natuurkieker.blogspot.nl/2011/02/de-tonderzwam-leeft-van-... )
Fomes fomentarius = Tinder Fungus = Echte Tonderzwam (7)
view this photo large on black
see more interesting photo's from me here:
flickeflu.com/photos/77411963@N07/interesting
Fomes fomentarius (commonly known as the Tinder Fungus, Hoof Fungus, Tinder Conk, Tinder Polypore or Ice Man Fungus) is a species of fungal plant pathogen found in Europe, Asia, Africa and North America. The species produces very large polypore fruit bodies which are shaped like a horse's hoof and vary in colour from a silvery grey to almost black, though they are normally brown. It grows on the side of various species of tree, which it infects through broken bark, causing rot. The species typically continues to live on trees long after they have died, changing from a parasite to a decomposer.
Though inedible, F. fomentarius has traditionally seen use as the main ingredient of amadou, a material used primarily as tinder, but also used to make clothing and other items. The 5,000-year-old Ötzi the Iceman carried four pieces of F. fomentarius, concluded to be for use as tinder. It also has medicinal and other uses. The species is both a pest and useful in timber production.
Fomes fomentarius has a fruit body of between 5 and 45 centimetres (2.0 and 18 in) across, 3 and 25 cm (1.2 and 9.8 in) wide and 2 and 25 cm (0.8 and 9.8 in) thick, which attaches broadly to the tree on which the fungus is growing. The species typically has broad, concentric ridges, with a blunt and rounded margin. The flesh is hard and fibrous, and a cinnamon brown colour. The upper surface is tough, bumpy, hard and woody, varying in colour, usually a light brown or grey. The margin is whitish during periods of growth. The hard crust is from 1 to 2 mm (0.04 to 0.08 in) thick, and covers the tough flesh. The underside has round pores of a cream colour when new, maturing to brown, though they darken when handled.
Fomes fomentarius is a stem decay plant pathogen. The species' mycelium penetrates the wood of trees through damaged bark or broken branches, causing rot in the host. It can grow on the bark wound, or even directly onto the bark of older or dead trees. Despite beginning as a parasite, the species is able to survive for a time (hastening decomposition) on fallen or felled trees as a saprotrophic feeder, and typically lives there for years, until the log is completely destroyed.
The fruit bodies are perennial, surviving for up to thirty years. The strongest growth period is between early summer and autumn. The yearly growth always occurs on the bottom of the fungus, meaning that the lowest layer is the youngest.
The species is well known for its uses in making fire. It can be used to make amadou, a tinder. Amadou is produced from the flesh of the fruit bodies. The young fruit bodies are soaked in water before being cut into strips, and are then beaten and stretched, separating the fibres. The resulting material is referred to as "red amadou". The addition of gunpowder or nitre produced an even more potent tinder. The flesh was further used to produce clothing, including caps, gloves and breeches. Amadou was used medicinally by dentists, who used it to dry teeth, and surgeons, who used it as a styptic. It is still used today in fly fishing for drying the flies. Other items of clothing and even picture frames and ornaments have been known to be made from the fungus in Europe, particularly Bohemia. The fungus is known to have been used as a firestarter in Hedeby, and it is known that the fungus was used as early as 3000 BCE. When found, the 5,000-year-old Ötzi the Iceman was carrying four pieces of F. fomentarius fruit body. Chemical tests led to the conclusion that he carried it for use as tinder.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De echte tonderzwam is een paddenstoel die leeft op zwakke en dode loofbomen. Hij is vooral te vinden op beuken en berken en af en toe ook op linde of eik. Op gezonde bomen zul je de tonderzwam niet aantreffen, hij maakt alleen gebruik van verzwakte, zieke bomen. Als hij zich eenmaal op zo' n boom heeft gevestigd, gaat die boom onherroepelijk dood. Na het afsterven van hun gastheer kunnen zich nog jarenlang nieuwe vruchtlichamen ontwikkelen op het dode hout. De echte tonderzwam groeit op allerlei loofbomen. Tonderzwammen zijn meerjarige paddenstoelen, je kunt ze dus het hele jaar door zien.
De Tonderzwammen profiteren van een andere visie op bosbeheer. Lange tijd werden dode en zieke bomen grondig verwijderd. Echter tegenwoordig mogen deze bomen blijven staan omdat ze een belangrijke rol vervullen in het ecosysteem, de flinke toename van de Tonderzwam is daaraan te danken.
De hoed van de Tonderzwam is hoefvormig en kan een halve meter doorsnede bereiken en wel 25 cm dik. De bovenzijde is een dunne maar harde korst met gekleurde ringen. De onderrand is een zachte, wat fluwelig aanvoelende rand en wat meer bruin gekleurd.
Aan de onderzijde zitten ontelbare hele kleine buisjes, die je met het blote oog niet kan zien. Je hebt daar een vergrootglas voor nodig of je kan er zoals hierboven een foto van maken met een macrolens. Uit die kleine buisjes komen de witte sporen.
In de negentiende eeuw werd de Tonderzwam veel gebruikt in Tondeldozen. Een Tondeldoos is een kokertje of doosje waarin een licht ontvlambaar materiaal werd gedaan. Dat materiaal noemt men een tondel. Als tondel maakte men wel gebruik van een gedroogd en met paardenurine behandeld stukje Tonderzwam. Met een vuursteentje en een metalen ring (het vuurijzer) werd het brandbare materiaal met vonken aangestoken. Vervolgens werd het vuur weer uitgeblazen, maar het materiaal bleef smeulen. Er werd een deksel op het doosje gedaan en zo kon de smeulende tondel meegebracht worden en kon men eenvoudig onderweg een nieuw vuur ontsteken.
"Snijd het buitenste harde en taaije gedeelte van deeze swammen af, en deelt ze in dunne stukken; legt ze vervolgens enige dagen te weeken in een loog van asch, en kookt ze daar na helder in die loog; gekookt en wel gedroogt zijnde, klopt ze ter deegen met een houten hamer, zo zal ze heel zagt worden, en een stukje daarvan door een vonk van't vuurslag terstond vuur vatten; Anderen kooken ze in een loog van salpeter; en nog anderen in pisse, het welk goed is; het koomt 'er maar hoofdzakelijk op aan, dat de swam door kooking en klopping wel zagt gemaakt zij; Deze bereide swam heeft doorgaans een bruinagtige koleur, en is heel zagt."
Deze stevige zwam is, zeker in de 18de en 19de eeuw, een soort industrieel product avant la lettre geweest. Het bruine vlees werd niet alleen voor de bereiding van tondels gebruikt maar ook als bloedstelpend verbandmiddel. Het was dan ook opgenomen in de apothekersboeken als ‘Fungus Chirurgorum’ dus chirurgische zwam. Van schijfjes Fomes produceerde men ook een soort juchtleer, waar handschoenen en wondlappen van gemaakt werden. De bewerkte vezel diende ook om lichte, warme mutsjes te fabriceren. In Hongarije en omstreken worden nog steeds hoedjes gemaakt van de tonderzwam.
De bereidingen van het bloedstelpend materiaal en de bereiding van tondel werden beschreven in het "Huishoudelijk Woordenboek" van 1769. "Men scheid het buitenste harde gedeelte daar van af, snijd dezelve in min of meer dikke platte stukken, en klopt ze met een hamer, om ze zagt te maaken, en bewaart ze aldus: bij het gebruik legt men een stuk van deeze bereide swam op de wonde, van groote als het de wonde vereischt, om dezelve wel te dekken; over dit stuk legt men een ander dat grooter is, en hier over vervolgens een gevoeglijk verband." " Door zijne groote adstringerende kragt, heeft de swam ook die eigenschap het bloed kragtig te stempen in grote wonden, slagader-breuken en andere bloedstortingen."
(bron o.a: natuurkieker.blogspot.nl/2011/02/de-tonderzwam-leeft-van-... )